ECLI:NL:RBMNE:2025:2913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/1468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Zwitserland, beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 5 januari 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank had eerder, op 18 juli 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om uiterlijk 17 september 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van haar recht om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen is verstreken en dat er tot op heden geen beslissing is genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht de Dienst Toeslagen om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat in dergelijke gevallen een nadere beslistermijn van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn realistisch is.

Eiseres vraagt ook om betaling van een dwangsom, omdat de Dienst Toeslagen de eerder opgelegde dwangsom niet heeft betaald. De rechtbank kan echter geen verplichting opleggen tot uitbetaling van de dwangsom, aangezien dit een feitelijke handeling betreft. Eiseres krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moet worden betaald. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] (Zwitserland), eiseres

(gemachtigde: mr. C.H. Bijvank).
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 5 januari 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 18 juli 2024 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 17 september 2024 een besluit op bezwaar te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 juli 2024 (UTR 24/4031) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiseres.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [3] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich volledig aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
6. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Het bezwaarschrift van eiseres is door verweerder ontvangen op 5 januari 2024. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen verliep op 10 mei 2024. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 4 juli 2025.
7. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 100,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,- . Ook hier sluit de rechtbank zich bij aan.
Eiseres vraagt om betaling van dwangsom
8. Eiseres vraagt de rechtbank om te bepalen dat verweerder de dwangsom moet
uitbetalen, omdat dat nog steeds niet is gebeurd. De rechtbank overweegt dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten tot uitbetaling van de toegekende dwangsom. Het uitbetalen van een toegekende dwangsom is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb. Als verweerder de dwangsom niet betaalt, zal eiseres zich moeten wenden tot de civiele rechter.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 23 mei 2025 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.