ECLI:NL:RBMNE:2025:2944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/2980
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van een woning in verband met illegale prostitutie

Op 20 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van de gemeente Noordoostpolder een woning wilde sluiten vanwege herhaaldelijke illegale prostitutie. De verzoeker, die in de woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 125 van de Gemeentewet in combinatie met artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De voorzieningenrechter benadrukte dat de woning behoort tot de persoonlijke levenssfeer van de verzoeker en dat een inperking daarvan alleen is toegestaan met een duidelijke wettelijke basis. De burgemeester had geen andere artikelen genoemd die een sluiting konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorste het besluit tot sluiting van de woning. De burgemeester werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak onderstreept het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de noodzaak voor een duidelijke wettelijke grondslag voor ingrijpende maatregelen zoals woningsluitingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2980

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith),
en

Burgemeester van de gemeente Noordoostpolder

(gemachtigden: A. van der Pol en mr. P.K. Mintjes),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] B.V. uit [plaats] (de verhuurder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning van verzoeker aan het adres [adres] in [plaats] voor de duur van drie maanden. De reden voor de sluiting is dat de burgemeester een einde wil maken aan de illegale seksinrichting die verzoeker volgens de burgemeester in die woning exploiteert. Verzoeker is het er niet mee eens dat de woning wordt gesloten. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. De burgemeester heeft op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in combinatie met artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) niet de bevoegdheid om een bewoonde woning te sluiten
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Op 23 oktober 2023 en 20 november 2023 hebben toezichthouders van de gemeente Noordoostpolder geconstateerd dat er in de woning van verzoeker prostitutie plaatsvindt. Hij heeft hiervoor geen vergunning. De burgemeester heeft aan verzoeker met het besluit van 19 december 2023 een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat verzoeker per direct moet stoppen met het beschikbaar stellen van sekswerkers in zijn woning. Als verzoeker zich hieraan niet houdt dan verbeurt hij een dwangsom € 5.000,- per overtreding, met een maximum van € 15.000,-. Op 23 februari 2024, 1 maart 2024 en 20 maart 2024 hebben de toezichthouders opnieuw het adres van verzoeker gecontroleerd en vastgesteld dat sprake was van illegale prostitutie in de woning. De burgemeester heeft vastgesteld dat de maximale dwangsommen zijn verbeurd. Hij heeft het voornemen uitgebracht om € 15.000,- van verzoeker in te vorderen. Op 6 december 2024 hebben toezichthouders de woning van verzoeker opnieuw gecontroleerd en vastgesteld dat er illegale prostitutie in de woning plaatsvond. De burgemeester heeft op 11 december 2024 een tweede handhavingsbesluit genomen dat inhoudt dat verzoeker de illegale prostitutie in de woning moet stoppen.
2.1.
Bij een controle van de woning van verzoeker op 28 maart 2025 is wederom illegale prostitutie in de woning vastgesteld. Dit heeft geleid tot het voornemen van 7 april 2025 om de woning te sluiten. Na dit voornemen hebben toezichthouders op 2 mei 2025 een controle op het adres uitgevoerd, waarbij prostitutie is geconstateerd en er heeft op diezelfde datum een buurtonderzoek plaatsgevonden. In het besluit van 2 mei 2025 heeft de burgemeester de woning van verzoeker met ingang van 13 mei 2025 tot en met 13 augustus 2025 gesloten.
3. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft toegezegd te wachten met de feitelijke sluiting van de woning totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Uit het hiervoor geschetste procesverloop blijkt dat er in de woning van verzoeker in een periode van circa anderhalf jaar tijd tot acht keer toe illegale prostitutie is waargenomen. De burgemeester heeft vastgesteld dat wat er in de woning is aangetroffen, moet worden gezien als een seksinrichting, zoals bedoeld in artikel 3.4 van de APV. Dat artikel houdt een verbod in om zonder vergunning een seksinrichting te exploiteren. Omdat verzoeker geen vergunning heeft voor een seksinrichting en hij die ook niet gaat krijgen, heeft de burgemeester de woning gesloten om een einde te maken aan die seksinrichting. Hij heeft dat gedaan op grond van zijn algemene bevoegdheid als bedoeld in artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet om een last onder bestuursdwang op te leggen als er regels worden overtreden waarover hij als burgemeester gaat.
6. Verzoeker betwist dat wat er in zijn woning is aangetroffen moet worden gezien als een seksinrichting zoals bedoeld in artikel 3.4 van de APV. Er vindt volgens hem niet continue sekswerk plaats. Bovendien staat in artikel 3.2 van de APV dat een seksinrichting een voor publiek toegankelijke besloten ruimte is en dat is dit niet. Dit is een woning. Hij heeft verder aangevoerd dat artikel 125 van de Gemeentewet de burgemeester niet de bevoegdheid geeft om een woning te sluiten. De voorzieningenrechter bespreekt dit laatste punt als eerste, omdat dat het meest verstrekkende punt is: zonder bevoegdheid houdt het besluit tot sluiting immers in bezwaar geen stand.
7. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. De burgemeester heeft weliswaar de bevoegdheid om een einde te maken aan een overtreding van artikel 3.4 van de APV, maar niet als hij door gebruikmaking van artikel 125 van de Gemeentewet een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. Daarvan is hier sprake. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat verzoeker een seksinrichting in de woning exploiteert, maar erkent ook dat verzoeker in de woning woont. Nu het om een woning gaat die als zodanig in gebruik is, behoort die woning tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoner, in dit geval verzoeker. Een ieder heeft recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, zo schrijven artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) voor. Een inperking daarvan is alleen toegestaan als daarvoor een afdoende grondslag bestaat in een wet in formele zin. Artikel 125 van de Gemeentewet is dat niet. Artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet geeft de burgemeester slechts de algemene bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang als de last dient tot handhaving van regels die hij uitvoert. Als er dus regels in het geding zijn waarover hij zelf gaat, zoals artikel 3.4 van de APV, kan de burgemeester hiertegen handhavend optreden. Dit is te algemeen om als specifieke wettelijke basis te gelden voor de sluiting van een woning. Als dit voldoende basis zou zijn, zou de burgemeester immers bij overtreding van door de gemeente zelf vastgestelde regels al bevoegd zijn om woningen te sluiten en zodoende grondrechten in te perken. Dit verhoudt zich niet tot de beperkingssystematiek zoals neergelegd in de Grondwet en het EVRM.
8. Bovendien vindt de voorzieningenrechter steun voor haar uitleg in de omstandigheid dat de wetgever de bevoegdheid om een woning te sluiten heeft neergelegd in specifieke wetsartikelen, zoals artikel 174a van de Gemeentewet of – in gevallen van drugsoverlast – artikel 13b van de Opiumwet. Dat zijn dus de artikelen die kunnen dienen als basis voor een inperking van de persoonlijke levenssfeer en zijn ook vanuit dat licht door de wetgever in het leven geroepen. Als bijvoorbeeld wordt gekeken naar artikel 174a van de Gemeentewet, dan geeft dat de burgemeester de bevoegdheid om een woning, een niet voor publiek openstaand gebouw, te sluiten. Daarvoor gelden wel strenge regels, juist vanwege de grondrechten die in het geding zijn, zo benoemt de wetgever zelf. [1] Daarin is namelijk toegelicht dat artikel 8 van het EVRM een beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer alleen toestaat, als zij beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’). Een sluiting van een woning door de burgemeester op grond van dit artikel is daarom omkleedt met de nodige waarborgen ter bescherming van de in het geding zijnde grondrechten van de bewoner, zoals die volgen uit artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onderschrijft dit. [2]
9. De voorzieningenrechter ziet verder in wat de burgemeester aanvoert, geen aanleiding om te oordelen dat hij wel bevoegd is tot sluiting van de woning. De burgemeester heeft op de zitting verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 20 juni 2024 [3] en gesteld dat artikel 125 van de Gemeentewet in die situatie kennelijk wel voldoende grondslag bood voor de sluiting van de woning. Die uitspraak gaat echter over de situatie dat aannemelijk was dat de verzoeker niet meer in de woning woonde en de woning alleen dienst deed als seksinrichting. Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer was bij die sluiting dus nadrukkelijk geen sprake.
10. De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat de burgemeester de woning niet mag sluiten op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 3.4 van de APV. Dit bevoegdheidsgebrek kan in bezwaar niet worden hersteld, omdat artikel 174a van de Gemeentewet in dit geval toepassing mist. Artikel 174a van de Gemeentewet kan, zoals hiervoor is uiteengezet, een grondslag bieden voor sluiting van de woning, maar de burgemeester heeft expliciet op de zitting gezegd dat de overlast, die de buurt als gevolg van de prostitutie in de woning van verzoeker ondervindt, niet dusdanig is dat sluiting op die grond tot de mogelijkheden behoort. Van een ernstige situatie, zoals dat artikel voorschrijft, is volgens de burgemeester geen sprake. Een andere bevoegdheidsgrondslag heeft de burgemeester niet aangedragen en ligt ook niet voor de hand. Dit leidt tot de conclusie dat de burgemeester niet bevoegd is de woning te sluiten. Het bezwaar van verzoeker heeft een redelijke kans van slagen.
10. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen. In dit geval heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van verzoeker – in dat licht – zwaarder dan de belangen die de burgemeester bij een sluiting heeft.
10. Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter begrip heeft voor de situatie van de burgemeester. Uit het procesverloop blijkt dat er in de woning van verzoeker keer op keer illegale prostitutie wordt geconstateerd. Hoewel de gemachtigde van verzoeker op de zitting heeft betoogd dat verzoeker hiermee nu is gestopt, is het beeld dat uit de gedingstukken naar voren komt dat verzoeker hardnekkig doorgaat met het ter beschikking stellen van zijn woning voor prostitutie en dat hij niet gevoelig lijkt te zijn voor andere handhavingsinstrumenten, zoals een last onder dwangsom. Het is zeer begrijpelijk dat de burgemeester een einde wil maken aan de prostitutie die zich in de woning voordoet. Dat kan echter op dit moment niet door middel van een woningsluiting, althans niet zoals de burgemeester het nu heeft gedaan. Dat kan anders komen te liggen als de overlast van de prostitutie in de buurt in ernst toeneemt en zodanig ontoelaatbaar wordt gevonden dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 174a van de Gemeentewet stelt. Ook als aannemelijk is dat verzoeker niet (meer) in de woning woont, kan sluiting van een mogelijke seksinrichting in beeld komen. Het is voor nu aan de burgemeester om andere handhavingsinstrumenten in te zetten om de prostitutie in de woning tegen te gaan of om oplossingen te zoeken die buiten het bestuursrecht liggen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 2 mei 2025 tot sluiting van de woning aan [adres] in [plaats] is geschorst tot twee weken nadat een beslissing op bezwaar is bekendgemaakt. Dat betekent dat deze woning op dit moment niet mag worden gesloten.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten ter hoogte van € 1.814,-. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt daarmee in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • schorst het besluit van 2 mei 2025 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nrs. 5 en 7.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4697, onder 2.4.1 en 2.4.2, en van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2402.