12.6.Verder treft ook de verwijzing van eiser naar het feit dat zijn gegevens wel in BRP zijn geaccepteerd geen doel. Uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (de Handleiding RWN), paragraaf 3.5.2 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, volgt dat de verlening van het Nederlanderschap in de regel plaatsvindt op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.3 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, volgt dat als in het verleden al gelegaliseerde of van apostille voorziene documenten zijn overgelegd en verwerkt in de BRP, de staatssecretaris niet eist dat de verzoeker wederom dezelfde documenten overlegt. Maar als er op goede gronden twijfel is gerezen, moeten opnieuw originele gelegaliseerde of van apostille voorziene documenten worden overgelegd. Omdat er in dit geval op goede gronden twijfel is gerezen, zoals hiervoor is overwogen, komt aan de inschrijving in de BRP niet de waarde die eiser wenst.
Verwijzing naar uitspraak van rechtbank Zwolle
13. Eiser voert aan dat in de aangehaalde uitspraak van 6 mei 2022 van rechtbank Zwollede rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de afwijzing van het naturalisatieverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd, gezien overgelegde geboorteakte en het paspoort, het door eiser ondersteunend bewijs en het feit dat de contraexpertise niet uitsloot dat eiser afkomstig was uit Sierra Leone. De staatssecretaris heeft, gelet op deze uitspraak, de afwijzing van het naturalisatieonderzoek van eiser daarom onvoldoende gemotiveerd. De staatssecretaris heeft het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Zwolle afgedaan door erop te wijzen dat hoger beroep is ingesteld, maar deze uitspraak geldt zolang daarin geen uitspraak in is gedaan. Dat deze zaak niet precies dezelfde situatie is omdat die vreemdeling uit Guinee kwam, maakt dit niet anders. De van belang zijnde overwegingen in deze zaak zijn niet afhankelijk van het specifieke land van herkomst.
14. De rechtbank overweegt dat de uitspraak van rechtbank Zwolle op verschillende punten niet vergelijkbaar is. Zo was er onder andere in die zaak maar één taalanalyse en één contraexpertise, en was geen weerwoord op de contraexpertise. Verder is de staatssecretaris in die zaak niet ingegaan op de overgelegde documenten van de vreemdeling. Alleen al daarom wijkt de situatie in die uitspraak af van de onderhavige zaak. Daarbij komt dat de staatssecretaris de gerede twijfel aan de identiteit en nationaliteit van eiser voldoende heeft onderbouwd, zoals hiervoor reeds is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser voert aan dat hij alles heeft gedaan wat mogelijk was om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de twijfel weg te nemen. Van hem kan niet worden verlangd dat hij nog meer stukken inlevert dan hij heeft gedaan. Er wordt aan eiser een onhaalbare bewijslast opgelegd die het blijvend onmogelijk maakt om Nederlander te worden.
16. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat de vreemdeling die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet aan heeft voldaan. Eiser kan bijvoorbeeld bij de autoriteiten van Sierra Leone navraag doen hoe het identificatieproces naar zijn identiteit en nationaliteit is gegaan, en wat de doorlopen procedure is geweest in het kader van de afgifte van zijn documenten en meer in het bijzonder de twee geboorteaktes.
Overschrijding van de redelijke termijn
17. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
18. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn toe. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. In totaal gaat het dus om twee jaar. Hier is het bezwaarschrift op 21 juni 2022 door de staatssecretaris ontvangen. Dit betekent dat tot de datum van deze uitspraak de procedure twee jaar en ruim tien maanden heeft geduurd. De termijn van twee jaar is dus met ruim tien maanden overschreden, welke overschrijding naar boven wordt afgerond op een jaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Hierdoor bestaat aanspraak op een schadevergoeding van € 1.000,- (2 x € 500,-). De termijnoverschrijding is geheel toe te wijzen aan de staatssecretaris. De staatssecretaris wordt daarom veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan eiser.