ECLI:NL:RBMNE:2025:3069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/4187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders over onttrekking parkeerstrook aan openbaarheid na verhuizing eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 27 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht behandeld. Eiser, die recentelijk is verhuisd, heeft beroep ingesteld tegen de onttrekking van een parkeerstrook aan de openbaarheid. De rechtbank komt echter niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, omdat eiser geen procesbelang meer heeft na zijn verhuizing. De rechtbank stelt vast dat de onttrekking van de parkeerstrook aan de parkzijde van de straat [stichting] te [woonplaats] geen gevolgen meer heeft voor eiser, die inmiddels in [woonplaats] woont. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, in aanwezigheid van griffier P. Molenaar. Eiser krijgt het griffierecht niet terug, en de rechtbank wijst op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. M. Beumer).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Stichting [stichting] e.o. uit [woonplaats],
[A],
[B],
[C] en
[D], allen uit [woonplaats].

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep tegen het besluit van het college om de parkeerstrook aan de parkzijde van de straat [stichting] te [woonplaats], tussen de kruispunten met de [straat 1] en [straat 2], aan de openbaarheid te onttrekken. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank komt echter niet toe aan de beoordeling van deze beroepsgronden, nu de rechtbank bekend is geworden met de verhuizing van eiser naar [woonplaats]. De rechtbank is van oordeel dat er aan de zijde van eiser geen sprake meer is van procesbelang en verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Stichting [stichting] e.o. heeft op 12 september 2018 een verzoek om handhaving ten aanzien van de strook grond ingediend. De strook ligt binnen het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ en heeft op grond van de aanduiding op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart en krachtens artikel 12 van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan de bestemming ‘Groen’.
3. Het college heeft het verzoek om handhaving op 1 november 2018 afgewezen.
4. Stichting [stichting] e.o. heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Het college is bij de beslissing op bezwaar bij het bestreden besluit gebleven.
6. Stichting [stichting] e.o. heeft beroep bij de rechtbank en daarna hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ingediend.
7. De Afdeling heeft bij uitspraak van 28 juli 2021 [1] onder meer overwogen dat het gebruik van de strook grond voor parkeren in strijd is met de daarop rustende bestemming, te weten de bestemming ‘Groen.’ Het gebruik van de strook voor parkeren is volgens de Afdeling alleen toegestaan als het wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan. Het college heeft echter geen geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht kunnen doen, waardoor het gebruik van de strook grond voor parkeren in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
8. Het college heeft overleg gevoerd met Stichting [stichting] e.o., de bewoners en ondernemers van de straat [stichting]. De bewoners en ondernemers hebben aangevoerd dat het opheffen van de strook zal leiden tot een verhoging van de parkeerdruk en tot negatieve consequenties voor de verkeersveiligheid.
9. Het college heeft vervolgens een parkeerdrukmeting laten uitvoeren, waarna het voornemen om de strook te onttrekken aan de openbaarheid op grond van artikel 9 van de Wegenwet op 27 september 2023 is gepubliceerd in het gemeenteblad.
10. Op 30 oktober 2023 heeft eiser tezamen met anderen (de initiatiefgroep) een zienswijze ingediend.
11. Bij bestreden besluit, gepubliceerd op 5 april 2024, heeft het college de parkeerstrook op grond van artikel 9 van de Wegenwet aan de openbaarheid onttrokken.
12. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
13. De rechtbank heeft tijdens de zitting van 19 februari 2024 het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit gedaan om de ontvankelijkheid van eiser uit te zoeken, omdat hij gedurende de beroepsprocedure is verhuisd. Desgevraagd hebben partijen de rechtbank laten weten geen gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. Daarop heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. [2] Het onderzoek is daarna gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

14. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, dient zij ambtshalve te onderzoeken of het beroep ontvankelijk is. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of eiser, na zijn verhuizing van [woonplaats] naar [woonplaats], nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

Is er nog sprake van procesbelang?

15. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 31 juli 2024 [3] , hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
16. De rechtbank is van oordeel dat eiser als gevolg van zijn verhuizing van [woonplaats] naar [woonplaats] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep betreft immers de onttrekking van een parkeerstrook aan de parkzijde van de straat [stichting] te [woonplaats], terwijl eiser inmiddels woonachtig is in [woonplaats]. De rechtbank is van oordeel dat eiser vanwege zijn verhuizing geen nadeel meer ondervindt van het bestreden besluit; een uitspraak heeft voor eiser dan ook geen feitelijke betekenis meer.
17. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, waardoor de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
P. Molenaar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2021:1663 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
2.Artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:57 van de Awb.