In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 27 september 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder op 11 februari 2025 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft vervolgens op 15 april 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, met een termijn van uiterlijk 25 maart 2026. De rechtbank heeft zich aangesloten bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die heeft geoordeeld dat in dergelijke gevallen een nadere beslistermijn van zestig weken na de wettelijke beslistermijn realistisch is. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 53,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers op 23 mei 2025 en is openbaar uitgesproken.