ECLI:NL:RBMNE:2025:3088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11729376
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en belangenafweging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. [eiser] heeft verzocht om schorsing van het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst, zodat hij per 1 augustus 2025 kan beginnen bij een andere werkgever, [onderneming] B.V. [gedaagde] heeft zich verzet tegen deze schorsing, stellende dat [eiser] specifieke kennis heeft die een concurrentievoordeel voor [onderneming] zou opleveren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het concurrentiebeding geldig is en dat de belangen van [gedaagde] zwaarder wegen dan die van [eiser]. De vordering van [eiser] is afgewezen, terwijl in reconventie de kantonrechter heeft bepaald dat [eiser] voor de duur van zes maanden niet voor [onderneming] mag werken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11729376 \ AV EXPL 25-27
Vonnis in kort geding van 27 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.J. ter Haar Romeny,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigden: mr. D.G. Veldhuizen en mr. W. Heere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties
- de brief van 12 juni 2025 van de gemachtigde van [eiser] met producties 15 tot en met 18
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 11 producties
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2025
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2025. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Ter Haar Romeny voornoemd. Namens [gedaagde] was aanwezig [A] , [functie] , bijgestaan door de gemachtigden, mr. Veldhuizen en mr. Heere voornoemd. Voor [gedaagde] was ook een tolk aanwezig, I. Huigens. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht, gereageerd op elkaars standpunten en vragen van de kantonrechter beantwoord. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Aan het einde van de behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] werkt op basis van een arbeidsovereenkomst voor [gedaagde] . Hij wil met deze procedure bereiken dat het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst geheel of gedeeltelijk wordt geschorst met ingang van de datum van dit vonnis, zodat hij op de kortst mogelijke termijn de arbeidsovereenkomst kan opzeggen en per 1 augustus 2025 in dienst kan treden bij [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). Indien dit niet wordt toegewezen, wil [eiser] met deze procedure bereiken dat het concurrentiebeding gedeeltelijk wordt geschorst met ingang van de datum van dit vonnis, zodat hij vrij is de door [onderneming] aangeboden functie met als werkgebied de Benelux te aanvaarden, waarbij hij gedurende de duur van het concurrentiebeding alleen werkzaam zal zijn voor bepaalde klanten of categorieën van klanten. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens [gedaagde] moet het non-concurrentiebeding gerespecteerd worden omdat [eiser] specifieke kennis en informatie van [gedaagde] heeft die [onderneming] een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel geven. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] dit voldoende aannemelijk gemaakt. In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd [eiser] te verbieden voor de duur van het concurrentiebeding werkzaamheden te verrichten voor [onderneming] , op straffe van een dwangsom. De kantonrechter zal deze vordering in reconventie toewijzen, maar slechts voor een periode van zes maanden, en met uitzondering van de gevorderde dwangsom. [gedaagde] heeft in dit kort geding niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de kennis van [eiser] zes maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst nog steeds een ongerechtvaardigd voordeel voor [onderneming] kan opleveren. Omdat [eiser] heeft verklaard dat hij niet per 1 augustus 2025 in dienst van [onderneming] zal treden indien zijn vordering in kort geding wordt afgewezen, is niet duidelijk of, en zo ja, wanneer, de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal eindigen. De vordering van [eiser] in conventie tot gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding met ingang van de datum van dit vonnis kan daarom, en mede gelet op de door hem aangevoerde belangen, ook niet worden toegewezen. De kantonrechter legt dit hierna uit.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[gedaagde] behoort tot de [.] -groep, waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in de Verenigde Staten. De [.] -groep is wereldwijd producent en verkoper van smaakstoffen en andere speciale ingrediënten, voor dranken, farmaceutica, cosmetica, producten voor thuis en persoonlijke verzorging, computerbeeldvorming en industriële kleuren. De [.] -groep is actief in ongeveer 150 landen, heeft in totaal 3.900 werknemers en maakte in 2024 een omzet van iets meer dan $ 1,5 miljard. De [.] -groep heeft twee divisies: [divisie 1] en [divisie 2] . Binnen de divisie [divisie 1] maakt [gedaagde] onderscheid naar industrieën waaraan zij levert en naar het type product: flavors, sauzen en ingrediënten.
3.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1989, is op 31 mei 2021 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde] als Sales Accountmanager Benelux voor [naam] op basis van een arbeidsovereenkomst, waarin onder meer een concurrentiebeding is opgenomen (artikel 20). De bepaling luidt als volgt:

Non-Competition
The Employee will, throughout the duration of this Agreement and for a period of 12 (twelve) months after termination hereof, not be engaged or involved in any manner, directly or indirectly, whether for the account of the Employee of for the account of third parties, in any enterprise which conducts activities in a field similar to or otherwise competes with that of the Employer and/or any of its affiliates, nor act, directly of indirectly, as intermediary in relation to such activities in whatever manner.”
3.3.
[eiser] had in de functie van Sales Accountmanager Benelux direct contact met klanten in de Benelux en in Scandinavië die actief zijn in Sweet (ijs en chocola) en in Beverages. Hij had ook direct contact met klanten in Scandinavië die actief zijn in Sweet (bakkerijproducten).
3.4.
[eiser] is in februari 2023 gepromoveerd naar de functie Manager Sales, Sweet & Beverage Northern Europe. Daarvoor heeft hij op 29 januari 2023 een brief van [gedaagde] voor akkoord getekend waarin onder meer staat: “All other terms and conditions of employment will remain unchanged.”
3.5.
Na een interne reorganisatie is de functie van [eiser] in februari 2025 gewijzigd in de functie Manager Sales, Beverage Lead Europe. Het bijbehorende vaste salaris is thans
€ 8.641,98 bruto exclusief vakantiegeld en emolumenten. Daarnaast neemt [eiser] deel aan een verkoopstimuleringsprogramma (het Sales Incentive Plan) en een aanvullend programma voor sales managers (SM-SIP). In deze functie is [eiser] verantwoordelijk voor Beverages voor heel Europa en voor het leiden van een team van thans drie sales accountmanagers die rechtstreeks klantcontact hebben met klanten in Beverages in Europa. [eiser] heeft daarnaast de belangrijkste klanten in de Benelux en Scandinavië die hij in zijn eerdere functies al had.
3.6.
[eiser] heeft op 29 april 2025 aan [gedaagde] laten weten dat hem een functie is aangeboden door [onderneming] en heeft [gedaagde] verzocht het concurrentiebeding te herzien en daarvoor in de plaats een relatie- en geheimhoudingsbeding overeen te komen. [gedaagde] heeft [eiser] daarop laten weten hier niet aan mee te werken en naleving van het concurrentiebeding te verlangen.
3.7.
[eiser] heeft vervolgens een dagvaarding in kort geding laten uitbrengen.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Er is sprake van een spoedeisend belang
4.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [eiser] en [gedaagde] een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Van een spoedeisend belang is sprake als een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiser] , dan wel [gedaagde] , niet kan worden verlangd dat de uitkomst van een bodemprocedure wordt afgewacht.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in conventie een dergelijk spoedeisend belang heeft bij de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst. Zo is gesteld dat het aanbod van [onderneming] aan [eiser] ziet op een indiensttreding per 1 augustus 2025. De spoedeisendheid is hiermee gegeven. Dit geldt ook voor de door [gedaagde] ingestelde reconventionele vordering om [eiser] te verbieden voor [onderneming] werkzaamheden te verrichten, omdat die vordering tot doel heeft op korte termijn te voorkomen dat [eiser] voor [onderneming] gaat werken.
in conventie
4.3.
Voor toewijzing van de voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld dient derhalve te worden of - kort gezegd - al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het concurrentiebeding geheel of ten dele dient te worden vernietigd. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten is in deze procedure geen plaats. Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat schorsing in kort geding veelal leidt tot een situatie die in een bodemprocedure niet of nauwelijks meer te herstellen valt. Ook dat noopt tot terughoudendheid.
4.4.
[eiser] heeft aan zijn vordering tot (gedeeltelijke) schorsing van het concurrentiebeding allereerst ten grondslag gelegd dat het concurrentiebeding haar geldigheid heeft verloren omdat door ingrijpende verandering in positie(s) het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken en het concurrentiebeding daarna niet opnieuw schriftelijk is overeengekomen. Verder stelt [eiser] dat hij door het beding onbillijk wordt benadeeld en dat [gedaagde] geen gerechtvaardigd belang heeft bij onverkorte instandhouding van het concurrentiebeding, zodat de belangenafweging op grond van 7:653 lid 3 onder b BW in zijn voordeel dient uit te vallen. In het hiernavolgende zullen de verschillende grondslagen van de vordering afzonderlijk worden behandeld.
Het concurrentiebeding is nog steeds geldig
4.5.
Op grond van vaste rechtspraak [1] moet voor de vraag of een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zijn geldigheid heeft verloren en opnieuw schriftelijk dient te worden overeengekomen, onderzocht worden:
1) of sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard, en zo ja
2) of die wijziging meebrengt dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken.
Daarbij is van belang of de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijs was te voorzien voor de werknemer toen hij het beding aanvaardde (de voorzienbaarheid).
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat zijn functie twee keer ingrijpend is gewijzigd en dat dit voor hem onvoorzien was bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Volgens [eiser] kreeg hij in februari 2023 onverwacht en al snel na indiensttreding promotie waarbij hij een fors hoger salaris ging verdienen. Deze promotie hield in dat hij manager werd met een sterk uitgebreid werkgebied door de uitbreiding met Noord-, Centraal- en Oost-Europa, voor een veel groter aantal indirecte accounts in meerdere categorieën. De functiewijziging in februari 2025 was volgens [eiser] een eenzijdige wijziging die hij heeft aanvaard en die leidde tot een versmalling van het aantal categorieën, maar een promotie opleverde ten aanzien van verantwoordelijkheid en werkgebied. [eiser] kreeg door de functiewijziging managementverantwoordelijkheid voor Europa in een hele categorie, Beverages, waarbij hij zijn leidinggevende verantwoordelijkheden behield. Ook bij deze promotie werd het salaris fors verhoogd. [eiser] stelt dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken omdat de functiewijzigingen zijn positie op de arbeidsmarkt benadelen. Volgens [eiser] is het aanbod van goedbetaalde regionale managementfuncties met leidinggevende verantwoordelijkheid kleiner dan het aanbod voor lager betaalde functies onderaan de sales ladder, zoals Sales Accountmanager. Het wordt daardoor moeilijker elders een vergelijkbare functie te vinden.
4.7.
Tegenover het door [eiser] gestelde heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen ingrijpende en onvoorzienbare wijziging in de arbeidsverhouding is geweest. De promoties waren geen toeval en onverwacht maar volgens [gedaagde] ingegeven door de meermalen geuite wens van [eiser] om door te groeien naar de top van de salesorganisatie binnen [gedaagde] . Beide promoties waren een logische en voorzienbare stap binnen het verkoopteam van [divisie 1] . De promoties leidden niet tot een verandering in het productsegment waarvoor [eiser] verantwoordelijk was en niet tot een verandering in zijn klantenbestand. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. [gedaagde] betwist dat de promoties de positie van [eiser] op de arbeidsmarkt nadelig hebben beïnvloed.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voorshands niet aannemelijk gemaakt dat de promoties in 2023 en 2025 onvoorzienbaar waren. [gedaagde] heeft inzichtelijk gemaakt dat de beide promoties beschouwd kunnen worden als logische vervolgstappen na de eerste functie als Sales Accountmanager Benelux. Zowel de functie van Manager Sales, Sweet & Beverage Northern Europe (2023) als de functie van Manager Sales, Beverage Lead Europe (2025) zijn ook salesfuncties. Bij de functiewijziging in 2023 is het aantal indirecte accounts toegenomen in meerdere categorieën en is een leidinggevend aspect toegevoegd. Het leidinggeven aan drie Sales Accountmanagers is ten opzichte van de aanvangsfunctie van Sales Accountmanager Benelux niet aan te merken als een ingrijpende wijziging. Verder leidde de functiewijziging in 2025 onder meer tot managementverantwoordelijkheid voor een hele categorie, Beverages, voor een heel continent, Europa. Deze beide veranderingen, meer verantwoordelijkheid voor één categorie en uitbreiding van het werkgebied van Noord-Europa naar geheel Europa, passen bij een vervolgstap van een salesfunctie en wijzen niet op een ingrijpende wijziging ten opzichte van de functie van Sales Accountmanager Benelux. Daarbij komt dat [eiser] in de aanvangsfunctie ook al internationale klanten had. De veranderde werkinhoud en verantwoordelijkheid is in dit geval onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de aard van de werkzaamheden ingrijpend is gewijzigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is overigens ook niet aannemelijk geworden dat het overeengekomen concurrentiebeding door de functiewijzingen aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Het is voorshands niet aannemelijk dat het concurrentiebeding door de promoties een grotere belemmering is geworden om als sales manager een vergelijkbare werkkring te vinden op een ander gebied dan waarop de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] zien. De stelling van [eiser] dat het beding door de functiewijzigingen haar geldigheid heeft verloren wordt daarom niet gevolgd.
4.9.
Dit betekent dat [eiser] aan het concurrentiebeding gehouden kan worden, tenzij, zoals [eiser] aanvoert, hij door het concurrentiebeding in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld.
Belangenafweging
4.10.
Een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan in kort geding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk worden geschorst. De toets hiervoor is een belangenafweging: de kantonrechter moet beoordelen of, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever ( [gedaagde] ), de werknemer ( [eiser] ) door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Uitgangspunt is dat een werknemer in principe het recht heeft om vrij te kiezen welke arbeid hij wil verrichten. Als de werknemer door een concurrentiebeding na het einde van zijn dienstverband in zijn mogelijkheden wordt beperkt, moet een afweging worden gemaakt tussen het recht op vrije arbeidskeuze en het belang van de werkgever bij handhaving van het beding. Daarbij geldt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet – de opgebouwde goodwill en knowhow – van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden.
Het belang van [eiser]4.11. [eiser] stelt dat de overstap naar [onderneming] voor hem betere arbeidsvoorwaarden oplevert en leidt tot een betere werk-privébalans met een jong gezin. In zijn nieuwe functie bij [gedaagde] moet hij vaker internationaal reizen en voor een volgende stap, Sales Director, zou hij moeten verhuizen naar Frankrijk of Engeland. [onderneming] is een veel grotere organisatie dan [gedaagde] , met een kantoor in Nederland, waardoor [onderneming] meer groeipotentieel biedt dichter bij huis.
4.12.
[gedaagde] heeft de door [eiser] aangevoerde belangen weersproken. [eiser] heeft bij [gedaagde] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en uitstekende carrièreperspectieven. De beoogde functie bij [onderneming] is geen promotie omdat [eiser] daarin geen leidinggevende verantwoordelijkheden heeft. Bij [gedaagde] heeft [eiser] meer verdienpotentieel dan bij [onderneming] omdat [gedaagde] een onbeperkt verkoopstimuleringsprogramma heeft, terwijl bij [onderneming] de bonusregeling is beperkt tot 20% van het basissalaris. [gedaagde] heeft [eiser] in mei 2025 een andere functie aangeboden met minder reistijd en minder verantwoordelijkheden, wat [eiser] heeft afgewezen. [gedaagde] heeft [eiser] ook laten weten dat een functie bij [onderneming] binnen andere productsegmenten, [..] of [...] , bespreekbaar is. Verder blijkt niet dat [eiser] niet elders voor twaalf maanden een salesfunctie met minder reistijd kan krijgen.
Het belang van [gedaagde]4.13. [gedaagde] heeft – samengevat – als belang tegenover dat van [eiser] gesteld dat [onderneming] een rechtstreekse concurrent van haar is en een aanzienlijk grotere partij. De marktsegmenten Beverages en Savoury van [gedaagde] maken ook onderdeel uit van de Taste & Wellbeing-activiteiten van [onderneming] . [gedaagde] stelt verder dat [eiser] zijn specialistische kennis, vaardigheden en competenties van [divisie 1] alleen door toedoen van [gedaagde] heeft verworven. [gedaagde] heeft er belang bij te voorkomen dat [eiser] [gedaagde] met die kennis rechtstreeks concurrentie kan aandoen. [eiser] heeft diepgaande kennis over smaken en verkoopstrategieën van het hele Europese bedrijf van [gedaagde] wat een gevolg is van zijn deelname aan vergaderingen en bijeenkomsten van [gedaagde] . De functie die [eiser] bij [onderneming] ambieert, is een functie op het gebied van smaken/dranken, dus binnen dezelfde klant- en productmarkt waarin [eiser] voor [gedaagde] werkzaam is. Bovendien houdt [eiser] zich bij [gedaagde] voornamelijk bezig met de grote klanten, terwijl [onderneming] zich richt op grote volumes en grote ondernemingen. Ook als [eiser] zou aansluiten bij een andere productgroep van [onderneming] kan hij zijn kennis en verkoopstrategieën van [gedaagde] delen met [onderneming] .
4.14.
[eiser] heeft weersproken dat [gedaagde] belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. In de eerste plaats omdat hij bij [onderneming] niet gaat werken voor categorieën waarin hij bij [gedaagde] direct klantcontact heeft gehad (ijs, chocola en beverages). Verder heeft [gedaagde] voor hem geen relevante investeringen gedaan in opleiding en competenties. [eiser] stelt dat met indiensttreding bij [onderneming] het bedrijfsdebiet ook niet wordt aangetast omdat hij geen (strategische) kennis heeft waardoor [onderneming] een voordeel zou krijgen en omdat hij geen intensief en relevant klantcontact had. [eiser] heeft bij [gedaagde] in hoofdzaak kennis en ervaring in de Benelux op het gebied van ijs en in mindere mate van chocola, geen flavors, en op het gebied van producten uit de eigen fabriek van [gedaagde] . Volgens [eiser] is [onderneming] niet actief op dit specifieke gebied in de Benelux. [gedaagde] en [onderneming] hebben op de Europese markt dan ook elk hun eigen profiel en eigen soorten klanten. Verder stelt [eiser] dat er sprake is van willekeur bij de handhaving van het concurrentiebeding omdat eerdere werknemers van [gedaagde] niet zijn tegengehouden om [gedaagde] te verlaten. [eiser] heeft zich constructief opgesteld door een relatie- en een geheimhoudingsbeding voor te stellen in plaats van het concurrentiebeding, wat [gedaagde] heeft afgewezen.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] haar belang bij handhaving van het concurrentiebeding voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] en [onderneming] dezelfde soort producten verkopen en dat [onderneming] een veel groter bedrijf is dan [gedaagde] . De stelling van [eiser] dat [onderneming] zich op andere klanten richt dan [gedaagde] omdat [gedaagde] zich richt op kleine, lokale, klanten, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat [eiser] zich voornamelijk bezighoudt met de grotere klanten van [gedaagde] en dat [gedaagde] zich sinds een half jaar ook richt op het binnenhalen van grotere klanten zoals [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] . De kennis van [eiser] ziet daarom ook op klanten waar [onderneming] zich op richt. De omstandigheid dat deze strategie van [gedaagde] vanaf najaar 2024 in de opstartfase verkeert en dat pas in mei 2025 een lijst van deze core customers aan [eiser] is verstrekt, doet daar niet aan af. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] in zijn huidige salesfunctie commerciële kennis heeft en op de hoogte is van verkoopstrategieën van [gedaagde] voor andere productsegmenten dan Beverages en Sweet als gevolg van zijn deelname aan internationale bijeenkomsten van [gedaagde] en toegang tot spreadsheets met bedrijfsspecifieke informatie. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat handhaving van het concurrentiebeding redelijkerwijs noodzakelijk is ter bescherming van haar bedrijfsbelangen. Het belang van [eiser] bij een beter carrièreperspectief, namelijk dat hij voor een nieuwe stap bij [onderneming] niet naar het buitenland hoeft te verhuizen en dat hij collega’s met een kantoorlocatie in Nederland krijgt, waarbij niet duidelijk is geworden in hoeverre de arbeidsrechtelijke positie van [eiser] daadwerkelijk verbetert, gelet op de overige arbeidsvoorwaarden, weegt minder zwaar dan het bedrijfsbelang van [gedaagde] . Verder heeft [gedaagde] voldoende toegelicht waarom zij bij een andere werknemer geen beroep heeft gedaan op het concurrentiebeding, zodat onvoldoende aannemelijk is dat handhaving van het concurrentiebeding leidt tot willekeur. Ook wordt bij de belangenafweging betrokken dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] bij handhaving van het concurrentiebeding onvoldoende mogelijkheden zou hebben om elders een vergelijkbare baan te vinden. Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat [gedaagde] al in voldoende mate kan worden beschermd door een relatie- en een geheimhoudingsbeding en dat zij zijn daarop gerichte aanbod had moeten aanvaarden, wordt overwogen dat een relatie- en een geheimhoudingsbeding het bedrijfsdebiet in dit geval onvoldoende beschermt. Het is voor [gedaagde] moeilijker om overtreding van deze bedingen aan te tonen dan overtreding van het concurrentiebeding.
4.16.
Om het hiervoor aangehaalde belang van [gedaagde] voldoende te beschermen en tegelijkertijd voldoende tegemoet te komen aan de belangen van [eiser] , acht de kantonrechter het aannemelijk dat de bodemrechter het concurrentiebeding deels zal vernietigen en beperken in de tijd tot de duur van zes maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst. Ter zitting is door [gedaagde] alleen toegelicht dat een pipeline met een nieuwe klant gemiddeld negen tot twaalf maanden duurt, wat door [eiser] is bevestigd. [eiser] heeft op dit moment geen contact meer met ijs- en chocoladeklanten uit de Benelux van [gedaagde] en zijn laatste pipeline call vond plaats op 23 mei 2025. Gelet daarop acht de kantonrechter het op dit moment niet aannemelijk dat [eiser] over zodanige kennis van [gedaagde] beschikt dat het bedrijfsdebiet van [gedaagde] na een periode van zes maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst nog kan worden aangetast door werkzaamheden van [eiser] voor [onderneming] . De kantonrechter zal daarom de vordering in reconventie slechts toewijzen voor een periode van zes maanden. De vordering van [eiser] zal geheel worden afgewezen. Een gedeeltelijke toewijzing is niet mogelijk omdat nog niet duidelijk is of, en zo ja, wanneer de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal eindigen en [eiser] zijn vordering heeft gekoppeld aan de datum van dit vonnis. Ook is niet duidelijk welke werkzaamheden [eiser] nog zal verrichten zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt.
Conclusie
4.17.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen als in de beslissing nader wordt vermeld. Omdat beide partijen (deels) in het ongelijk zijn gesteld, is er aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.18.
In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd [eiser] te verbieden te werken voor of ten behoeve van [onderneming] , op straffe van een dwangsom. De kantonrechter zal het verbod toewijzen als hierna in de beslissing wordt vermeld. De dwangsom zal worden afgewezen. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.19.
[eiser] heeft ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat hij niet bij [onderneming] in dienst zal treden voor zover zijn vorderingen worden afgewezen en het concurrentiebeding van toepassing blijft. Gelet op deze toelichting acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat [eiser] zich niet aan de beslissingen in dit vonnis zal houden. Het bepalen van een dwangsom is daarom niet op zijn plaats. Deze vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
4.20.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter geeft de onmiddellijke voorziening:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
in reconventie
5.2.
verbiedt [eiser] voor de duur van zes maanden om werkzaamheden te verrichten voor of ten behoeve van [onderneming] B.V. of aan haar gelieerde vennootschappen,
in conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de kosten van de procedures tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.
40160

Voetnoten

1.Hoge Raad van 5 januari 2007 onder 3.4.3, ECLI:NL:HR:2007:AZ2221