ECLI:NL:RBMNE:2025:3128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
24/4210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor nieuwbouw van appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik voor de bouw van zes appartementen. Eisers, die naast het bouwproject wonen, zijn het niet eens met de verleende vergunning en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 30 juni 2025 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat het bouwplan niet als nieuwbouw kan worden gekwalificeerd, maar als verbouw, omdat de fundering en een deel van de gevel intact blijven. De eisers voerden aan dat er sprake was van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan, omdat er geen maximale nok- en bouwhoogte was opgenomen. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen kennelijke misslag is en dat de rechtszekerheid voorop staat. Daarnaast werd betoogd dat de omgevingsvergunning ten onrechte was verleend, omdat dit zou leiden tot een negatieve invloed op de verkeersveiligheid en parkeerbelasting. De rechtbank volgt het college in de stelling dat de overschrijding van het bestemmingsplan niet van doorslaggevend belang is. Tot slot werd er een evident privaatrechtelijke belemmering ingeroepen, maar ook dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, het college

(gemachtigde: mr. A. Steenbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] (vergunninghouder).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verlenen van een omgevingsvergunning voor zes appartementen op [adres] in [woonplaats]. Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik met het bestemmingsplan. Eisers wonen naast de [adres] en zijn het niet eens met deze verlening. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning had mogen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend
.Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1.2.
In het bestreden besluit van 2 mei 2024 is het college, onder aanvulling van de motivering, gebleven bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor zes appartementen te verlenen.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd in een verweerschrift. Vervolgens hebben eisers aanvullende gronden ingediend. Een andere omwonende, [omwonende], heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank behandelt dit beroep in een aparte uitspraak (UTR 24/4213).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, [omwonende], de gemachtigde van het college en vergunninghouder vergezeld door [B].

Beoordeling door de rechtbank

Gaat het om nieuwbouw of om verbouw?
2. Eisers voeren aan dat het college de aanvraag van de omgevingsvergunning ten onrechte heeft getoetst als verbouw en dat het bouwplan daarom in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Want hoewel de vergunninghouder in zijn aanvraag heeft aangegeven dat hij gaat verbouwen, blijkt uit de tekeningen en berekeningen dat het om nieuwbouw gaat. In dat geval stelt het Bouwbesluit een BENG-berekening verplicht. Als het college deze berekening meeneemt in zijn beoordeling, moet het de omgevingsvergunning weigeren. Want in de door vergunninghouder ingediende BENG-berekening wordt ervan uitgegaan dat de gevel op twee meter van de erfgrens staat, terwijl zowel de noordoost- als de zuidoostgevel op de erfgrens staan.
2.1.
Het college betwist dat het om nieuwbouw gaat. De vergunninghouder heeft namelijk een omgevingsvergunning voor verbouw aangevraagd. Bovendien blijkt uit de sloopmelding dat de gevel blijft staan en de fundering blijft liggen. Wanneer de vergunninghouder zich hier toch niet aan houdt, door bijvoorbeeld de fundering te vervangen, kan de bouw worden stilgelegd. Maar dit is geen reden om de omgevingsvergunning op voorhand te weigeren.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan ziet op verbouw en dus niet op nieuwbouw. Van verbouw is namelijk sprake als het bouwplan ziet op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk. [1] De rechtbank maakt uit de slooptekening en de situatietekening op dat het gebouw gedeeltelijk wordt vernieuwd en daarnaast wordt vergroot. Daarbij blijven de fundering en een deel van de gevel intact. Daarom is geen sprake van nieuwbouw, maar van verbouw. Hierdoor volgt de rechtbank ook niet het standpunt van eisers over de BENG-berekening die het Bouwbesluit bij nieuwbouw vereist.
Bevat het bestemmingsplan een kennelijke misslag?
3. Eisers voeren aan dat de planwetgever een kennelijke misslag heeft begaan door in het bestemmingsplan geen maximale nok- en bouwhoogte voor dit perceel op te nemen. Voor de andere gebouwen in de omgeving geldt namelijk wel een dergelijk maximum. Bovendien kent zowel het oude als het nieuwe bestemmingsplan wel een maximale nok- en bouwhoogte. Verder voeren eisers aan dat deze misslag is ontstaan doordat het perceel kadastraal is gesplitst. Het gebouw van vergunninghouder was de garage of bedrijfsruimte bij de woning van het naburige perceel. Toen gold een andere bestemming en een maximum bouwhoogte van 7 meter. Maar nadat het perceel van vergunninghouder is afgesplitst, is een woonbestemming toegekend en geen maximum nok- en bouwhoogte. Eisers vinden bovendien dat het voor iedereen duidelijk is dat het niet opnemen van een nok- en bouwhoogte een fout is.
3.1.
Het college vindt dat het ontbreken van een maximale nok- en bouwhoogte in het bestemmingsplan geen kennelijke misslag is. Op zitting geeft het college aan dat het niet heeft kunnen achterhalen waarom hier geen maximumhoogte is opgenomen en dat het ervan uitgaat dat het een omissie is. Maar alleen in zeer uitzonderlijke situaties wordt aangenomen dat een bestemmingsplan een kennelijke misslag bevat. Het is niet voor een willekeurig persoon kenbaar zijn dat het om een misslag gaat. Bovendien zit tussen het vaststellen van het bestemmingsplan en de verlening van de omgevingsvergunning veel tijd, waardoor de rechtszekerheid in de weg staat aan het aannemen van een misslag.
3.2.
Hoewel het college aangeeft dat per ongeluk geen maximumbouwhoogte is opgenomen in het bestemmingsplan, is de rechtbank van oordeel dat de planwetgever hiermee geen kennelijke misslag heeft begaan. Uit het oogpunt van de rechtszekerheid wordt alleen in zeer uitzonderlijke situaties aangenomen dat de planwetgever een kennelijke misslag heeft begaan. [2] Mensen mogen er namelijk vanuit gaan dat de regels van een bestemmingsplan geldig zijn. Een fout is daarom pas een kennelijke misslag als het zo duidelijk is dat het ook kenbaar is voor een willekeurig persoon. Daarvoor is het ontbreken van een maatvoering op de verbeelding op zichzelf onvoldoende. [3] Daarbij weegt de rechtbank mee dat de hoogte van het bouwplan niet veel hoger is dan de bouwmaxima van een aantal omliggende percelen. De rechtbank vindt dus dat de fout van de planwetgever niet maakt dat de rechtszekerheid (in het bijzonder die van de vergunninghouder) moet wijken.
Is de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan terecht verstrekt?
4. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verstrekt. Want door de overschrijding van het bestemmingsplan kunnen een of twee extra appartementen worden gerealiseerd. Dit heeft volgens eisers een negatieve invloed op de verkeersveiligheid en de parkeerbelasting. Het college voert dus ten onrechte aan dat de overschrijding van het bestemmingsplan niet van doorslaggevend belang is voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de uitbouw.
4.1.
Het college betoogt dat vergunninghouder zonder afwijking van het bestemmingsplan hetzelfde aantal appartementen kan realiseren. Hoewel dat zou betekenen dat vergunninghouder de appartementen op de begane grond met 1,22 meter moet inkorten, kan hij ze anders indelen, zodat ze nog steeds groot genoeg zijn. Het heeft dus geen invloed op de parkeerbelasting. Ook zorgt de uitbouw niet voor aantasting van de verkeersveiligheid. Verder voert het college aan dat het bestemmingsplan toestaat dat de aanbouw buiten het bouwvlak staat. [4]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik met het bestemmingsplan mocht verlenen. De rechtbank vindt het belangrijk dat het maar gaat om een overschrijding van 1,22 meter van de planregels. Voor het overige past het bouwplan binnen het bestemmingsplan en heeft het college dus geen ruimte om de omgevingsvergunning te weigeren. Dat betekent dat het college alleen de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de overschrijding moet motiveren. Het college heeft in zijn beslissing op bezwaar van 2 mei 2024 gemotiveerd waarom de uitbouw ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank kan het college volgen in zijn standpunt dat de parkeerdruk en de verkeersveiligheid niet worden beïnvloed door de uitbouw. De rechtbank is het namelijk eens met het college dat de overschrijding van 1,22 meter niet tot een aanpassing van het aantal appartementen hoeft te leiden.
Is sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering?
5. Eisers voeren aan dat een evident privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning. Het bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend staat namelijk op te dicht op hun erfgrens en maakt inbreuk op hun recht op licht en lucht. [5] Het college stelt dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. De bestuursrechter is terughoudend met het aannemen van privaatrechtelijke belemmeringen, omdat het in principe aan de burgerlijk rechter is om hierover te oordelen. [6] Bovendien moet de belemmering evident zijn. Dat is pas het geval als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom is van een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er niet in hoeft te berusten. [7] De rechtbank vindt dat hiervan geen sprake is. Het bouwplan blijft namelijk binnen de perceelsgrenzen van de vergunninghouder.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eisers slaagt niet. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat de omgevingsvergunning in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Wambeke, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
(De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1.12 Bouwbesluit 2012.
2.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2024:941.
3.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2018:2898.
4.Artikel 12.2.2. sub a bestemmingsplan [bestemmingsplan].
5.Artikel 5:37, 5:50 en 5:51 BW.
6.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2021:208, r.o. 3.1.