In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over onbetaald gebleven facturen. Partijen hadden een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij [eiser] verschillende werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden die in week 11 en 12 van 2021 zijn uitgevoerd, zijn door [gedaagde] niet betaald. [eiser] vordert betaling van € 14.804,33, terwijl [gedaagde] betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] de werkzaamheden kon en mocht factureren aan [gedaagde], en heeft de vordering tot betaling toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de gebruikelijke gang van zaken tijdens de samenwerking tussen partijen niet vereiste dat er expliciet akkoord moest zijn voor elke specifieke opdracht. De kantonrechter heeft ook de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan [eiser]. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De tegenvordering van [gedaagde] is afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is ingetreden.