ECLI:NL:RBMNE:2025:3187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
11478625
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in verband met identiteitsfraude

In deze zaak vordert [eiser] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam 1], betaling van € 748,20 door [gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2], v.h.o.d.n. [handelsnaam 3]. [eiser] stelt dat [gedaagde] twee bestellingen heeft geplaatst bij de webshop [naam] en dat de vorderingen op [gedaagde] zijn gecedeerd aan [eiser]. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude. De kantonrechter heeft de procedure op 25 juni 2025 behandeld, waarbij [gedaagde] niet meer heeft gereageerd na de conclusie van repliek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de bestellingen heeft gedaan en dat er geen bewijs is voor zijn claim van identiteitsfraude. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot betaling van € 748,20 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 112,23 en de wettelijke handelsrente van € 76,69. In totaal moet [gedaagde] € 937,12 betalen aan [eiser]. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 793,89. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11478625 \ UC EXPL 25-107
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
verder ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: E.A.P. van Lith,
tegen
[gedaagde] ,h.o.d.n. [handelsnaam 2] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2024 met producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord van 20 januari 2025 met bijlage A en B;
- de conclusie van repliek van 10 april 2025 met producties 5 tot en met 10.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[handelsnaam 1] wil dat [gedaagde] € 748,20 aan haar betaalt, omdat [gedaagde] volgens haar twee bestellingen heeft gedaan bij de webshop [naam] en [naam] haar vorderingen op [gedaagde] aan [handelsnaam 1] heeft gecedeerd. [gedaagde] wil de facturen niet betalen, omdat hij de aankoop niet herkent en hij volgens hem het slachtoffer is van identiteitsfraude. De kantonrechter zal de vorderingen van [handelsnaam 1] toewijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet het gevorderde bedrag voor de bestellingen aan [handelsnaam 1] betalen
3.1.
De kantonrechter zal de vordering van [handelsnaam 1] tot betaling van € 748,20 toewijzen, omdat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] slachtoffer is geworden van identiteitsfraude. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling gewezen op een proces-verbaal van de politie van 3 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude. In de aangifte heeft [gedaagde] het echter over drie bestellingen die in 2014 onterecht op zijn naam zijn geplaatst, terwijl de voor deze zaak relevante bestellingen in januari 2024 zijn geplaatst. Dat die laatste bestellingen tien jaar later door dezelfde identiteitsfraudeur zijn geplaats, zoals [gedaagde] kennelijk stelt, acht de kantonrechter niet aannemelijk. Bovendien heeft [handelsnaam 1] de afleverbewijzen van PostNL overgelegd, waaruit blijkt dat de bestelde spullen bij het adres van [gedaagde] zijn bezorgd en dat er voor ontvangst daarvan is getekend.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.2.
[handelsnaam 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [handelsnaam 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [handelsnaam 1] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 112,23 worden toegewezen.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
3.3.
[handelsnaam 1] heeft wettelijke handelsrente gevorderd. De wettelijke handelsrente tot 29 november 2024 bedraagt € 76,69. Niet ter discussie staat dat de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] kwalificeert als een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. [gedaagde] heeft de vordering tot betaling van wettelijke handelsrente niet gemotiveerd betwist. Het bedrag van € 76,69 zal daarom worden toegewezen. De wettelijke handelsrente vanaf 29 november 2024 zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
[gedaagde] moet in totaal € 937,12 aan [handelsnaam 1] betalen
3.4.
In totaal wordt het volgende bedrag toegewezen:
- hoofdsom
748,20
- buitengerechtelijke kosten
112,23
- wettelijke rente
76,69
Totaal
937,12
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [handelsnaam 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
793,89
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.6.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [handelsnaam 1] te betalen een bedrag van € 937,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 748,20, met ingang van 29 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 793,89, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] , niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025