ECLI:NL:RBMNE:2025:3230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/3033 en 25/3211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang behandeld. Eiseres, een Surinaamse vrouw met twee minderjarige kinderen, heeft in Nederland een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres zelfredzaam is en in staat om voor zichzelf en haar kinderen te zorgen. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 juni 2025 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in een onhoudbare situatie verkeert, omdat haar tante heeft aangekondigd dat zij en haar kinderen per 15 juni 2025 niet langer bij haar kunnen verblijven. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres in staat wordt geacht om zelf in haar eigen woonruimte te voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen problemen ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving en dat zij in staat is om haar kinderen te verzorgen.

De rechtbank heeft ook de belangen van de kinderen van eiseres in overweging genomen en geconcludeerd dat het college voldoende rekening heeft gehouden met deze belangen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/3033 en 25/3211
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres/verzoekster

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: K. Demir).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna: eiseres) om maatschappelijke opvang. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang mocht afwijzen. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor toegang tot maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft deze aanvraag in het besluit van 21 oktober 2024 afgewezen. In het bestreden besluit van 31 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/3033. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/3211.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft twee minderjarige kinderen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017, van Surinaamse nationaliteit en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2022, van Nederlandse nationaliteit.
In december 2023 is eiseres met haar minderjarige kinderen naar Nederland gekomen. Daarvoor hebben zij nooit in Nederland gewoond. Eiseres en [minderjarige 1] hebben een verblijfsrecht bij [minderjarige 2] . Sinds de aankomst in Nederland woont het gezin bij de tante van eiseres en haar echtgenoot. Deze situatie is volgens eiseres onhoudbaar. Op 11 oktober 2024 heeft eiseres zich gemeld bij het college voor opvang.
Bestreden besluit
4. Het college heeft onderzoek laten uitvoeren door het Stadsteam Back Up (STBU). STBU heeft op 10 oktober 2024 het “Onderzoeksverslag gezinnen uit het buitenland” uitgebracht. Het college heeft de conclusie uit dit onderzoeksverslag gevolgd en de aanvraag afgewezen omdat eiseres zelfredzaam is. De hulpvraag van eiseres is alleen gericht op het vinden van een eigen woning. Eiseres wordt in staat geacht om haarzelf en haar kinderen in onderdak te voorzien.
Omvang van het geding
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. In een brief van 19 mei 2025 heeft haar tante namelijk aangekondigd dat eiseres en haar kinderen vanaf 15 juni 2025 niet langer bij haar kunnen verblijven omdat eerder ontstane spanningen hebben geleid tot een thuissituatie die onhoudbaar is. Eiseres heeft de rechtbank ter zitting gevraagd om het beroep tegen het bestreden besluit aan te houden en om hangende het beroep de voorlopige voorziening te treffen dat het college aan eiseres en haar kinderen tijdelijke opvang biedt, op welke juridische grondslag en in welke vorm dan ook.
5.1.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting van eiseres ter zitting dat zij de rechtbank allereerst vraagt om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van tijdelijke opvang omdat sprake is van een noodsituatie. Vanuit een veilige, stabiele situatie dient vervolgens verder te worden gekeken naar oplossingen voor de lange termijn. De rechtbank kan een gevraagde voorlopige voorziening echter alleen treffen als die voorziening betrekking heeft op de inhoud van het bestreden besluit (het vereiste van materiële connexiteit). [1] Anders dan eiseres heeft gesteld, beperkt de beoordeling in het bestreden besluit zich tot de vraag of eiseres in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. Dat het college in het bestreden besluit tot slot enkele mogelijkheden heeft genoemd waartoe eiseres zich zou kunnen wenden - zoals het corporatiehotel en beroepsvoorrang - betekent niet dat dit onderdeel is geweest van het bestreden besluit op de aanvraag van eiseres. Uit het kruisje in het onderzoeksverslag van STBU bij “opvang bij familie/netwerk/elders is voorliggend” blijkt dit evenmin. De rechtbank begrijpt dat, door de schriftelijke aanzegging van de tante van eiseres op 19 mei 2025 om het huis per 15 juni 2025 te verlaten, de focus van eiseres is verschoven naar noodopvang (in welke vorm dan ook), maar volgt de gemachtigde van het college in diens standpunt dat het bestreden besluit niet ziet op een door eiseres gedaan beroep op noodopvang, maar enkel op maatschappelijke opvang. De omvang van het geding is daarom beperkt tot de vraag of het college de aanvraag om maatschappelijke opvang mocht afwijzen. Eiseres heeft hierover beroepsgronden ingediend, die zij ter zitting heeft toegelicht. Ook de gemachtigde van de minister heeft hierover ter zitting een standpunt ingenomen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank doet daarom uitspraak in zowel het beroep als op het verzoek.
Beoordeling van het beroep
Juridisch kader
6. Artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
6.1.
Voor een recht op opvang is bepalend of eiseres in staat is zich te handhaven in de samenleving. Dat blijkt uit de definitie van het begrip “opvang” in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c van de Wmo. Gelet op de hulpvraag houdt dat in dat in dit geval moet worden beoordeeld of eiseres door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar twee minderjarige kinderen te voorzien. Met andere woorden: zij kan pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als zij geen onderdak heeft door problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving. [2]
De beroepsgrond van eiseres over het ontbreken van een netwerk en de logeersituatie bij haar tante en het oordeel van de rechtbank daarover
7. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang en begeleiding. Er is in het geheel geen aandacht besteed aan het feit dat eiseres geen netwerk heeft. Ook de logeersituatie bij de tante van eiseres is onhoudbaar geworden en is ten onrechte niet onderzocht. Eiseres heeft geen andere familieleden of collega’s waar zij kan verblijven. Zij kan dus niet op eigen kracht in vervangend onderdak voorzien.
7.1.
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt. Het betoog dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het netwerk van eiseres, slaagt niet. Blijkens het onderzoeksverslag van STBU is aandacht besteed aan de vraag of eiseres een sociaal netwerk heeft. In het verslag staat hierover vermeld dat eiseres haar tante en twee vriendinnen heeft en dat eiseres geen hulpvragen heeft op dit vlak. Het college heeft verder uit de dossierstukken afgeleid dat eiseres een baan heeft en een schoolgaand kind en dat zij ook op basis hiervan geacht wordt (enig) netwerk te hebben. Het betoog dat het college onderzoek had moeten doen naar de logeersituatie bij de tante, slaagt evenmin. Het onderzoek van het college strekt ertoe om te beoordelen of eiseres geen onderdak heeft door problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving. Het college heeft de beoordeling mogen toespitsen op de vraag of eiseres - ook indien de logeersituatie bij haar tante onhoudbaar is geworden en zij niet kan verblijven bij andere mensen uit haar netwerk zoals gesteld - in staat kan worden geacht om op eigen kracht en met (gebruikelijke) hulp in andere woonruimte te voorzien.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van het onderzoeksverslag van STBU op het standpunt mogen stellen dat eiseres in staat kan worden geacht om zich te kunnen handhaven in de samenleving. Eiseres en haar kinderen verblijven rechtmatig in Nederland. Eiseres heeft in Nederland zelfstandig een baan gevonden. In eerste instantie heeft zij gewerkt als [functie] in de kinderopvang. Sinds februari 2025 werkt zij als [functie] in het onderwijs. Zij ontvangt dus inkomen en daarnaast ontvangt zij toeslagen. Ook overigens blijkt niet dat zij problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving die veroorzaken dat zij niet zelf in onderdak voor haar en haar kinderen kan voorzien. Uit het onderzoeksverslag van STBU blijkt dat eiseres geen hulpvragen heeft op het gebied van geestelijke en lichamelijke gezondheid, algemene dagelijkse levensverrichtingen, maatschappelijke participatie, verslaving, justitie en ouderschap. Gebleken is juist dat eiseres zich sinds haar komst naar Nederland op allerlei vlakken heeft weten te handhaven, op eigen kracht dan wel met behulp van instanties zoals het buurtteam en het papiercafé. Er zijn praktische zaken geregeld: eiseres en haar kinderen hebben een verblijfsdocument, eiseres heeft inkomen en ontvangt toeslagen, de kinderen gaan naar opvang dan wel naar school. Eiseres staat ingeschreven bij 5 verschillende Woningnets, reageert op aangeboden huisvesting en heeft ook een woning bezichtigd. Dit alles laat zien dat eiseres zich tot op zekere hoogte in Nederland heeft weten te redden. Eiseres verwacht ook op termijn een woning te kunnen vinden. Omdat het feit dat eiseres voor zichzelf en haar kinderen nu nog geen onderdak heeft gevonden niet het gevolg is van problemen bij het zich handhaven in de samenleving, heeft het college aan eiseres terecht geen opvang op grond van de Wmo 2015 verstrekt. Blijkens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is de Wmo 2015 niet bedoeld om een tekort aan betaalbare woonruimte in Nederland op te lossen. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond van eiseres over de belangen van haar kinderen en het oordeel van de rechtbank daarover
8. Eiseres voert verder aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de belangen van haar kinderen. Dit is volgens eiseres in strijd met artikel 3 van het IVRK.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het college zich in het bestreden besluit voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eiseres. Blijkens het onderzoeksverslag van STBU is aandacht besteed aan de lichamelijke verzorging van de kinderen, de sociaal emotionele ondersteuning richting de kinderen, de scholing en de opvang. Gebleken is dat de kinderen naar school dan wel het kinderdagverblijf gaan en dat zij feitelijk met eiseres verblijven bij de tante van eiseres. Verder blijkt uit rechtsoverweging 6.2. dat eiseres in staat wordt geacht zelf in onderdak te voorzien en daarmee aan haar gezinsleven vorm te geven, waardoor ook de belangen van haar kinderen zijn gewaarborgd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep van eiseres op artikel 20 van het VWEU en het oordeel van de rechtbank daarover
9. Eiseres voert aan dat de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang in strijd is met artikel 20 van het VWEU. [minderjarige 2] heeft namelijk als Unieburger recht om in de eigen lidstaat te verblijven, samen met zijn moeder van wie hij afhankelijk is, zonder schending van zijn fundamentele rechten. Indien hij de Unie moet verlaten doordat het college hulp weigert, wordt het nuttig effect van de rechten zoals verbonden aan de status van Unieburger gehinderd.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres op artikel 20 van het VWEU niet slaagt. Het onthouden van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 betekent namelijk niet dat [minderjarige 2] gedwongen wordt om het grondgebied van de Unie te verlaten. Evenmin is aannemelijk geworden dat anderszins aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU afbreuk wordt gedaan. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie valt niet op te maken dat een recht op (nood)opvang deel uit moet maken van de door artikel 20 van het VWEU gewaarborgde rechten. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is verder onvoldoende aannemelijk geworden dat de weigering van maatschappelijke opvang tot gevolg heeft dat [minderjarige 2] geen menswaardig bestaan kan leiden, dan wel dat een reëel risico bestaat op schending van zijn grondrechten. Uit rechtsoverweging 6.2. blijkt dat eiseres in staat wordt geacht om met haar inkomen in de noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien en om voor zichzelf en voor haar kinderen voor onderdak te zorgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel en het oordeel van de rechtbank daarover
10. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft ten onrechte volstaan met een vergelijking met “andere Nederlandse gezinnen” en heeft geen onderzoek gedaan naar de vraag of de kinderen door de weigering van de maatschappelijke opvang schade oplopen en of de gezondheid van eiseres en haar draagkracht om voor haar kinderen te zorgen schade oploopt. Verder heeft het college niet gemotiveerd welk algemeen belang is gebaat bij het weigeren van hulp aan een gezin dat hulp nodig heeft omdat zij geen onderdak heeft. Een en ander klemt volgens eiseres temeer omdat eiseres de inwoners van de gemeente Utrecht een grote dienst bewijst door in het onderwijs te werken.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat het college in het bestreden besluit het standpunt heeft mogen innemen dat de voor eiseres en haar twee minderjarige kinderen nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het met dit besluit beoogde doel. Het college heeft in de beoordeling betrokken dat eiseres en haar kinderen ondanks de moeilijkheden nog onderdak hebben bij de tante van eiseres en dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat eiseres zelfredzaam is. Het college heeft doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het algemene belang van een juiste besteding van publieke middelen. Het college heeft in dat kader van belang mogen vinden dat de plekken voor maatschappelijke opvang schaars zijn en dat, indien zelfredzame personen worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang, dit zou betekenen dat personen die niet zelfredzaam worden geacht hier geen gebruik van kunnen maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
11. Omdat de rechtbank heeft beslist op het beroep, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het beroep betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1259.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1931.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1931.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:56.