ECLI:NL:RBMNE:2025:3251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/3040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van nabetaling bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 mei 2025, wordt het bezwaar van eisers tegen het uitblijven van een nabetaling van hun bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet (Pw) behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, wat leidt tot een beroep van eisers tegen deze beslissing. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden tot deze niet-ontvankelijkheid is gekomen en of eisers recht hebben op schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat het college terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers hebben te laat bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de nabetaling, aangezien zij pas op 25 januari 2024 bezwaar hebben gemaakt, terwijl de nabetaling op 13 februari 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat eisers na de vernietiging van het intrekkingsbesluit in hoger beroep, op 6 september 2022, voldoende duidelijkheid hadden over hun recht op nabetaling. De rechtbank oordeelt dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen rechtsmiddelverwijzing te geven en dat de termijnoverschrijding door eisers niet verschoonbaar is.

Daarnaast hebben eisers verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de nabetaling. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het beroep ongegrond is verklaard en er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank concludeert dat eisers geen gelijk krijgen en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Kouw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: W.M. Haitjema - Oegema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het bezwaar van eisers tegen het uitblijven van een nabetaling van de uitkering in het kader van de Participatiewet (Pw). [1] Dit bezwaar is door het college niet-ontvankelijk verklaard. Eisers zijn het niet eens met deze niet-ontvankelijkverklaring en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast hebben eisers een verzoek tot schadevergoeding gedaan. De rechtbank zal dit verzoek eveneens beoordelen.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college op goede gronden is overgegaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eisers. Ook hoeft het college eisers geen schadevergoeding te betalen. Eiser krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. De bijstandsuitkering van eisers is met een besluit van 18 november 2019 per 2 september 2019 door het college ingetrokken. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en, na de ongegrondverklaring van dit bezwaar in het besluit van 2 maart 2020, achtereenvolgens beroep en hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is het beroep van eisers alsnog gegrond verklaard en is het intrekkingsbesluit vernietigd. [2]
3.1
Naar aanleiding van deze vernietiging van het intrekkingsbesluit heeft het college op 6 september 2022 een nieuw besluit genomen over het recht op uitkering over de periode van 2 september 2019 tot en met 18 november 2019.
3.2
Tegen het besluit van 6 september 2022 is door eisers rechtstreeks beroep ingesteld bij de Centrale Raad. Eisers hebben daarbij (onder meer) verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de niet betaalde uitkering over de periode vanaf 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020. De Centrale Raad heeft in de uitspraak van 16 januari 2024 het beroep tegen het besluit van het college van 6 september 2022 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen. [3]
3.3
Eisers hebben op 25 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de nabetaling van de bijstandsuitkering over de periode vanaf 19 november 2019. Deze nabetaling heeft, na een onderzoek in opdracht van het college, alsnog op 13 februari 2024 plaatsgevonden. Bij gelijktijdige beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van eisers tegen het uitblijven van de nabetaling niet-ontvankelijk verklaard.
3.4
Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld (zaaknummer UTR 24/3040). Daarnaast hebben eisers op 25 april 2024 een verzoekschrift tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente ingediend (zaaknummer UTR 24/3119).
3.5
Het college heeft op het beroep en op het verzoek om schadevergoeding gereageerd met een verweerschrift.
3.6
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. Eisers hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Is het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk?
4. Eisers voeren aan dat het niet nabetalen van de achterstallige bijstandsuitkering over de periode vanaf 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020 op grond van artikel 79 van de Pw en artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met een besluit gelijk moet worden gesteld. Hiertegen kan een rechtsmiddel worden aangewend. Eisers wijzen erop dat betaling van een bijstandsuitkering per kalendermaand dient te geschieden. [4] Zolang het college nalaat te betalen kan op grond van artikel 8:1 van de Awb een rechtsmiddel worden aangewend. Eisers hebben op 25 januari 2024, dus vóór de uiteindelijke nabetaling op 13 februari 2024, bezwaar gemaakt en daarmee een rechtsmiddel aangewend. Voor zover er sprake mocht zijn van een termijnoverschrijding door eisers is die volgens eisers verschoonbaar omdat geen sprake is van een rechtsmiddelverwijzing bij een (schriftelijk) besluit. Als gevolg hiervan is de door het college gestelde termijnoverschrijding ontstaan.
4.1
De rechtbank is met het college van oordeel dat eisers onredelijk laat bezwaar hebben gemaakt tegen het uitblijven van de nabetaling van de bijstandsuitkering over de periode 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat in de uitspraak van 16 januari 2024 van de Centrale Raad [5] over het besluit van 6 september 2022 is overwogen:
‘ Het bestreden besluit houdt in dat appellanten alsnog hun recht op bijstand hebben behouden.(…) Dit betekent dat appellanten vanaf 18 november 2019 weer recht op volledige bijstand hebben (…) Niet valt in te zien dat het college, door in het bestreden besluit het intrekkingsbesluit te herroepen en de bijstand te herzien over de periode van 5 september 2019 tot en met 18 november 2019, heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Anders dan appellanten betogen, volgt uit dit artikel niet dat het college zich in het bestreden besluit ook had moeten uitlaten over het recht op bijstand vanaf 19 november 2019. Dit was ook niet nodig omdat appellanten na die datum weer recht op volledige bijstand hadden, zoals volgt uit 4.1.4. Ook valt niet in te zien dat het college met het bestreden besluit de uitspraak van de Raad niet in acht heeft genomen (…) Ter voorlichting van partijen wijst de Raad nog op het volgende. Uit 4.1.4 volgt dat het recht op bijstand van appellanten doorloopt vanaf 19 november 2019. Dit brengt mee dat het college bijstand aan appellanten zal moeten nabetalen vanaf 19 november 2019. Het gaat dan om de periode van 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020. Het college heeft immers met ingang van 5 februari 2020 opnieuw bijstand verleend aan appellanten. Mocht het college menen dat appellanten over die periode geen recht op (volledige) bijstand hebben, dan zal hij daarover alsnog een besluit moeten nemen, waartegen appellanten bezwaar kunnen maken als zij het daarmee niet eens zijn.’
4.2
Gelet op de hiervoor aangehaalde overwegingen van de Centrale Raad stond in ieder geval met het besluit van 6 september 2022 vast dat eisers (alsnog) hun recht op bijstand hebben behouden en daarmee recht hadden op een nabetaling. Deze nabetaling betrof de periode van 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020 en is als zodanig ook niet in geschil. De rechtbank stelt vast dat eisers over een lange periode (na hun kennisname van het besluit van 6 september 2022) op geen enkele wijze bij het college op nabetaling hebben aangedrongen. Eerst na de uitspraak van de Centrale Raad van 16 januari 2024 hebben eisers bezwaar gemaakt wegens het uitblijven van de nabetaling. Het college heeft het bezwaar van eisers van 15 januari 2024 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De nabetaling die op 13 februari 2024 alsnog heeft plaatsgevonden is overigens gebaseerd op de zich in het dossier bevindende specificatie van 8 februari 2024. Deze specificatie is door eisers op zich niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college eisers moeten horen?
5. Eiser voeren nog aan dat het college hen tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet heeft gehoord. Dit vormt een zorgvuldigheidsgebrek omdat in het geval van eisers sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. De reden(en) voor de gestelde termijnoverschrijding zijn niet duidelijk gebleken, zodat het college niet lichtvaardig toepassing mocht geven aan artikel 7:3 van de Awb. Eisers hadden in de gelegenheid gesteld moeten worden om de (gestelde) termijnoverschrijding en/of de oorzaken daarvan toe te lichten teneinde na te gaan of in hun geval toepassing moet worden gegeven aan artikel 6:11 van de Awb. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad. Door eisers niet in de gelegenheid te stellen hun bezwaar (nader) aan te vullen, eisers niet te horen en door geen dossier aan eisers te overleggen, heeft het college in deze zaak op onzorgvuldige wijze besloten.
5.1
Uit wat hiervoor door de rechtbank is overwogen volgt dat het voor eisers na het besluit van 6 september 2022 voldoende duidelijk had kunnen zijn dat er recht op nabetaling van de bijstandsuitkering over de betrokken periode bestond. Gelet hierop heeft het college het eerst op 25 januari 2024 gemaakte bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard en met toepassing van artikel 7:3 van de Awb afgezien van het horen van eisers. Het beroep slaagt niet.
Schadevergoeding
6. Eisers hebben verzocht om, bij wijze van schadevergoeding, wettelijke rente toe te kennen over de nabetaling van de bijstandsuitkering over de periode vanaf 19 november 2019 tot en met 4 februari 2020. Als grondslag daarvoor voeren eisers aan dat het college onrechtmatig heeft gehandeld door niet over te gaan tot nabetaling terwijl het college daar sinds 6 september 2022 toe gehouden was. Dat het college onrechtmatig heeft gehandeld staat volgens eisers vast omdat de achterstallige bijstandsuitkering alsnog op 13 februari 2024 is nabetaald.
6.1
Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in de uitspraak van de Centrale Raad van 16 januari 2024 al is besloten tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente.
6.2
Omdat het beroep van eisers ongegrond moet worden verklaard, is geen sprake van een schadeveroorzakend onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Er bestaat daarom geen rechtsgrond voor toekenning van een schadevergoeding in deze procedure. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk mocht verklaren. Eisers krijgen geen gelijk en krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten en geen schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hierna: (de) bijstandsuitkering.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB: 2022:1808.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:130.
4.Artikel 45, eerste lid, van de Pw.
5.ECLI:NL:CRVB:2024:130, r.o. 4.1.4, 4.1.5 en 4.3.