ECLI:NL:RBMNE:2025:3264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/16/535206 / FO RK 22-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschapsregeling en omgangsregeling voor minderjarige dochter na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2025 een beschikking gegeven in een langdurige procedure tussen de ouders van een driejarige dochter. De rechtbank heeft eerder al beschikkingen gegeven op 22 februari 2023 en 5 juli 2024, waarin onder andere de erkenning van de dochter door de vader en de omgangsregeling zijn besproken. De ouders hebben een complexe relatie en er zijn zorgen over de communicatie en de opvoedingsstijl van de moeder, die de vader bij zijn voornaam noemt en de nieuwe partner als 'papa' introduceert aan de dochter. Dit leidt tot verwarring bij het kind over de rol van de vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een co-ouderschapsregeling moet komen, waarbij de vader en moeder gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun dochter. De rechtbank heeft een opbouwende zorgregeling vastgesteld, waarbij de dochter in de eerste fase om de twee weken een weekend bij de vader verblijft en in de daaropvolgende fases de frequentie van de bezoeken wordt verhoogd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vakanties en feestdagen gelijk verdeeld worden tussen de ouders.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als een van de ouders in hoger beroep gaat. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat een snelle opbouw van de omgangsregeling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de vader-dochter relatie. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een ouderschapsplan, waarin de verdeling van de vakanties en feestdagen verder kan worden uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/535206 / FO RK 22-189
Omgang
Beschikking van 8 juli 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G. Ouwejan,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerdere beschikkingen gegeven op 22 februari 2023 en 5 juli 2024. Voor het verloop van de procedure tot 5 juli 2024 verwijst de rechtbank naar die beschikkingen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de brief met bijlage van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna te noemen: de GI) van 23 augustus 2024;
  • de brief met bijlage van de GI de van 22 oktober 2024;
  • de brief van de vader met bijlagen van 19 mei 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vader van 29 mei 2025.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 2 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de heer [A] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • mevrouw [B] , vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland.
1.4.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige] , de dochter van de ouders, niet gevraagd wat zij van het verzoek vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend op 22 juni 2023. [minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van 3 juni 2022 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd in de procedure over de vervangende toestemming erkenning. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 22 februari 2023 de vader toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen en de beslissing over het gezag en de omgangsregeling aangehouden in afwachting van het traject ouderschapsbemiddeling binnen het Uniform Hulpaanbod.
2.5.
Bij kort geding vonnis van 7 december 2023 heeft de voorzieningenrechter:
- de moeder veroordeeld tot nakoming van het recht op omgang met elkaar dat [minderjarige] en de vader hebben, conform de volgende voorlopige omgangsregeling:
o de eerste vier weken:
de vader heeft eenmaal per week, onder begeleiding van het buurtteam, omgang met [minderjarige] , waarbij het uitgangspunt is dat de omgang minimaal een half uur duurt;
o de volgende vier weken:
de vader heeft eenmaal per week, onder begeleiding van het buurtteam, omgang met [minderjarige] , waarbij het uitgangspunt is dat de omgang minimaal een uur duurt;
o daarna:
de laatstgenoemde omgangsregeling loopt door, waarbij het buurtteam de frequentie en/of de duur van de contacten verder zal uitbreiden zodra [minderjarige] dit aankan (en het praktisch te realiseren is voor het buurtteam);
o deze omgangsregeling geldt totdat in de bodemprocedure door de rechter, of door ouders in onderling overleg een omgangsregeling wordt vastgesteld;
  • bepaald dat partijen binnen een week na de datum van dit vonnis contact opnemen met het buurtteam, onder overlegging van dit vonnis, waarna het buurtteam de begeleide omgang zal inplannen, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is;
  • beslist dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag(deel) dat zij de omgangsregeling volgens het buurtteam niet goed nakomt, en daar ook (na hier schriftelijk op gewezen te zijn door het buurtteam) geen verbetering in aanbrengt, met een maximum van € 5.000,-.
2.6.
Het traject ouderschapsbemiddeling binnen het Uniform Hulpaanbod is niet geslaagd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft vervolgens onderzoek gedaan. [minderjarige] staat sinds 7 juni 2024 onder toezicht van de GI.
2.7.
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 juli 2024:
  • de vader samen met de moeder met het gezag belast over [minderjarige] ;
  • een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de regie over de frequentie, duur en vorm van de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig bij de GI ligt;
  • de vader vervangende toestemming verleend om foto’s te maken van [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten;
  • de (definitieve) beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden tot 5 september 2024, in afwachting van het verloop van de zorgregeling.
2.8.
Bij beschikking van 13 mei 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden verlengd. Daarnaast heeft de kinderrechter bij beschikking van 27 mei 2025 de schriftelijke aanwijzing van de GI over de omgang tussen de vader en [minderjarige] bekrachtigd.
Het geschil
2.9.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op het aangehouden deel van de verzoeken van de ouders over de zorgregeling.
2.10.
De vader verzoekt de rechtbank, na wijziging en aanvulling van zijn verzoeken, de volgende zorgregeling te bepalen:
  • de eerste drie maanden: [minderjarige] verblijft eens per twee weken een weekend bij de vader van vrijdag na school tot zondagavond, alsmede iedere woensdag;
  • de volgende vier weken: [minderjarige] verblijft twee dagen per week bij de vader;
  • hierop volgend: [minderjarige] verblijft de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen (waaronder mede begrepen de verjaardag van de vader);
  • althans te bepalen zoals het de rechtbank zal vernemen te behoren.
2.11.
De moeder is het hier niet mee eens en vraagt de rechtbank om de verzoeken van de man af te wijzen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de volgende opbouwende zorgregeling vaststellen:
  • tot 1 september 2025: [minderjarige] verblijft eens per twee weken een weekend bij de vader van vrijdag na school tot zondagavond 18.00, alsmede iedere woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • vanaf 1 september 2025 tot 1 november 2025: [minderjarige] verblijft eens per twee weken van woensdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de andere week op woensdag 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader;
  • vanaf 1 november 2025: [minderjarige] verblijft de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft, waaronder mede begrepen de verjaardag van de vader.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
De toelichting
3.2.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat wordt toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling. Er zijn geen aanwijzingen dat een co-ouderschapsregeling niet passend is. Het enige wat een co-ouderschapsregeling in de weg staat, is dat de moeder veel weerstand heeft tegen de omgang van [minderjarige] met de vader. Volgens de moeder zegt [minderjarige] dat zij geslagen en gepest wordt bij de vader. De opvoedondersteuner, de huisarts en de GI hebben dit onderzocht, maar zij zien hier geen signalen voor. De moeder heeft daarnaast gezegd dat [minderjarige] niet naar de vader toe wil en dat zij bij de moeder ander gedrag laat zien na de omgangsmomenten. Net als de GI vermoedt de rechtbank dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. De moeder zegt dat zij het goed vindt dat [minderjarige] omgang heeft met de vader, maar dit volgt niet uit de gedragingen van de moeder. De moeder noemt de vader bij zijn voornaam, ook naar [minderjarige] toe, en de partner van de moeder wordt ‘papa’ genoemd. De moeder zegt dat ze nu nog niet aan [minderjarige] vertelt wie daadwerkelijk har vader is, omdat [minderjarige] dat nu nog niet kan begrijpen. De moeder maakt daarmee echter een denkfout. Kinderen, hoe klein ook, zijn goed in staat om te begrijpen wie papa is, en om daarnaast een andere hechtingsfiguur in hun leven te hebben die belangrijk voor hen is. Voor [minderjarige] is nu heel verwarrend dat zij omgang heeft met ‘ [C] ’, niet wetende wie dat precies is. Dat [minderjarige] moeilijk gedrag vertoont rondom de omgang is dan ook niet verwonderlijk. De moeder zoekt de oorzaak van het gedrag van [minderjarige] echter enkel bij de vader, en niet in haar eigen gedrag. De enige manier hoe de moeder [minderjarige] kan helpen in haar loyaliteitsconflict is door [minderjarige] de emotionele toestemming te geven dat de vader haar biologische vader is en dat de zij fijn contact met hem mag hebben. Als daarvoor statusvoorlichting nodig is, dan vindt de rechtbank van belang dat die plaatsvindt.
3.3.
Het is in het belang van [minderjarige] dat het contact met de vader wordt uitgebreid, zodat zij hun vader-dochter relatieverder kunnen ontwikkelen. De vader heeft verteld dat de omgang met [minderjarige] goed gaat. [minderjarige] vertelt meer uit zichzelf en zij vindt het leuk om in het weekend bij de vader te zijn. De vader kon op een goede en open manier vertellen hoe hij omgaat met zijn rol in het leven van [minderjarige] . Hij realiseert zich dat hij meer zal moeten opvoeden dan hij nu doet. Omdat hij de beperkte tijd met [minderjarige] nu zo koestert mag zij heel veel van hem. De vader realiseert zich dat hij meer grenzen zal moeten stellen als [minderjarige] meer bij hem is. De rechtbank ziet dan ook geen beletselen voor een co-ouderschap. Wel is het nodig dat er een opbouw in de zorgregeling plaatsvindt, zodat [minderjarige] eraan kan wennen dat zij meerdere dagen achter elkaar bij de vader verblijft. De rechtbank vindt echter dat de opbouw voortvarender plaats moet vinden dan de vader heeft verzocht. [minderjarige] wordt namelijk op [geboortedag] 2025 vier jaar. Zij zal dan naar de basisschool gaan. Dit is voor [minderjarige] een grote verandering en zal de nodige energie kosten. Het is daarom in haar belang dat zij tegen die tijd al gewend is aan een co-ouderschapsregeling, en dat er op dat punt rust is wanneer zij naar school gaat. Daarnaast maakt de rechtbank zich zorgen dat het loyaliteitsconflict bij [minderjarige] groter zal worden wanneer de opbouw langer duurt, omdat zij dan langer met de (al dan niet impliciete) weerstand van de moeder moet omgaan. Bovendien geldt er al een regeling waarbij [minderjarige] de ene week op woensdag en de andere week in het weekend bij de vader is; het is dus een opbouw vanuit een al bestaande substantiële zorgregeling.
De vakanties- en feestdagen
3.4.
De rechtbank zal vaststellen dat de vakanties- en feestdagen bij helfte worden verdeeld. De rechtbank vindt dit gelet op de co-ouderschapsregeling passend. Voor de rechtbank is bovendien niet gebleken dat dit niet in het belang van [minderjarige] is. De ouders hebben geen concrete verzoeken gedaan over de verdeling van de vakanties- en feestdagen. De GI heeft verteld dat zij met de ouders werken aan het opstellen van een ouderschapsplan. De ouders kunnen in overleg met de GI de vakanties- en feestdagen verdelen en dit vastleggen in het ouderschapsplan.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.5.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank vindt dat het belang van [minderjarige] bij een daadkrachtige opbouw, zoals hiervoor is overwogen, zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij schorsing van de beslissing in het geval zij in hoger beroep gaat.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende opbouwende zorgregeling vast:
  • tot 1 september 2025: [minderjarige] verblijft eens per twee weken een weekend bij de vader van vrijdag na school tot zondagavond 18.00, alsmede iedere woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • vanaf 1 september 2025 tot 1 november 2025: [minderjarige] verblijft eens per twee weken van woensdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de andere week op woensdag 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader;
  • vanaf 1 november 2025: [minderjarige] verblijft de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder;
4.2.
bepaalt dat [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft, waaronder mede begrepen de verjaardag van de vader.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. J.C.M. Joosten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.