ECLI:NL:RBMNE:2025:3355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
11315773 UC EXPL 24-6393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding vanwege brand- en lekkageschade door onzorgvuldig uitgevoerde dakbedekkingswerkzaamheden

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde vanwege brand- en lekkageschade die volgens eiser het gevolg waren van onzorgvuldig uitgevoerde dakbedekkingswerkzaamheden door gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 11 september 2024, gevolgd door een zitting op 2 april 2025. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door de brand te veroorzaken op 18 mei 2023, en dat hij ook aansprakelijk was voor de lekkageschade aan het dak op de 1e etage. Eiser vorderde in totaal € 23.605,67 voor de schade en vroeg om een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen was ontbonden. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser toe, inclusief schadevergoeding van € 18.249,29 voor de lekkageschade en € 461,19 voor spoedreparaties. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde zijn zorgplicht had geschonden en dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden. Gedaagde's vorderingen in reconventie werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en andere vergoedingen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11315773 \ UC EXPL 24-6393
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt,
tegen
[gedaagde] , TEVENS HANDELEND ONDER DE NAAM ' [handelsnaam] ',
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.E. van den Berg-Flikweert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 september 2024 met producties 1 tot en met 17
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met productie 1
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 18
- de zitting van 2 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat op 30 april 2025 een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft werkzaamheden verricht aan twee daken van de woning van [eisers] Volgens [eisers] heeft [gedaagde] daarbij onzorgvuldig gehandeld, waardoor er brand- en lekkageschade is ontstaan. [eisers] vordert in deze procedure onder meer schadevergoeding. [gedaagde] betwist de vorderingen van [eisers] en vordert in reconventie een bedrag van € 15.908,00. Volgens [gedaagde] is [eisers] dit bedrag verschuldigd voor de werkzaamheden die [gedaagde] aan de daken heeft verricht. De kantonrechter wijst alleen de vorderingen van [eisers] toe. De kantonrechter legt dit hierna uit.

3.De achtergrond

3.1.
Tussen [eisers] en [gedaagde] is in mei 2023 een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand gekomen. Hierin werd onder meer afgesproken dat [gedaagde] gedurende één week verschillende werkzaamheden zou verrichten aan twee daken (van de zolder en op de 1e etage) van het huis van [eisers] Met deze werkzaamheden is [gedaagde] op 17 mei 2023 begonnen. In de loop van 18 mei 2023 is er brand ontstaan op het zolderdak. De woning van [eisers] is daardoor onbewoonbaar geraakt en de werkzaamheden van [gedaagde] zijn stil komen te liggen. Een paar maanden later is [eisers] erachter gekomen dat bij het dak op de 1e etage waterschade is ontstaan. Volgens [eisers] zijn de brand- en lekkageschade het gevolg van een onzorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden door [gedaagde] . In deze procedure vordert [eisers] daarom in totaal een bedrag van
€ 23.605,67 als vergoeding voor de lekkageschade en overige kosten. Daarnaast vraagt hij om een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden en dat [gedaagde] onrechtmatig tegen hem heeft gehandeld.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal eerst de vorderingen van [eisers] in conventie bespreken en daarna de vorderingen van [gedaagde] in reconventie. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat deze procedure betrekking heeft op één en dezelfde overeenkomst van aanneming van werk. De brand- en de waterschade worden daarom in dit vonnis beide beoordeeld.
in conventie
[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers] door de brand te veroorzaken
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers] door als gevolg van zijn werkzaamheden op 18 mei 2023 de brand op het dak te veroorzaken. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eisers] naar het rapport van onderzoeksbureau [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), dat onderzoek heeft gedaan naar het ontstaan van de brand op het dak. In het rapport concludeert [bedrijf 1] dat [gedaagde] de werkzaamheden met een gasbrander te dicht op de dakranden en opstanden van het dak heeft uitgevoerd, waarbij op meerdere plekken openingen of kieren vlak bij deze randen zijn aangetroffen. Volgens [bedrijf 1] zijn de werkzaamheden daarom niet uitgevoerd volgens de toepasselijke normen en vakrichtlijnen.
4.4.
Deze conclusies uit het rapport van [bedrijf 1] zijn door [gedaagde] onvoldoende weersproken. [gedaagde] voert aan dat hij zich aan de gebruikelijke normen binnen zijn branche heeft gehouden, maar hierbij heeft hij nagelaten te onderbouwen op welke punten de conclusies uit het rapport van [bedrijf 1] precies onjuist zijn. Ook heeft hij niet toegelicht hoe hij de werkzaamheden op het dak van [eisers] heeft verricht. Vanwege de (zeer) kritische bevindingen van [bedrijf 1] mocht dit alles wel van [gedaagde] worden verwacht. De conclusie is dat [gedaagde] de werkzaamheden op onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd.
4.5.
In het rapport verklaart [bedrijf 1] verder dat deze onzorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden door [gedaagde] de brand op het dak van [eisers] heeft veroorzaakt. Deze conclusie wordt door [gedaagde] betwist; hij stelt dat de brand is ontstaan nadat hij al een paar uur weg was bij de woning. Ook hier gaat de kantonrechter aan voorbij. Tussen partijen is niet in geschil dat de brand is ontstaan rond de plek waar [gedaagde] op 18 mei 2023 aan het dak heeft gewerkt. Vast staat dat [gedaagde] deze werkzaamheden met een gasbrander onzorgvuldig heeft uitgevoerd en het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van open vuur bij zulke werkzaamheden een groot risico op brand met zich meebrengt. Bovendien zijn er volgens [bedrijf 1] geen redelijke aanwijzingen dat de brand kan zijn veroorzaakt door iets anders dan door de werkzaamheden van [gedaagde] . Door [gedaagde] is ook geen andere mogelijke oorzaak voor de brand aangedragen.
4.6.
Op een bedrijf dat met gebruikmaking van open vuur dakbedekking aanbrengt, rust een zorgplicht ter voorkoming van brand. [1] In het kader van deze zorgplicht was [gedaagde] verplicht de controle- en voorzorgsmaatregelen te nemen zoals van een redelijk en zorgvuldig handelend dakdekker mag worden verwacht. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt of en zo ja, welke voorzorgsmaatregelen hij heeft genomen en welke veiligheidsnormen hij in acht heeft genomen om brand te voorkomen.
4.7.
Omdat de bevindingen uit het rapport [bedrijf 1] onvoldoende zijn weersproken, staat vast dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden. In het licht hiervan oordeelt de kantonrechter daarom dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers]
[gedaagde] moet de schade als gevolg van de lekkage vergoeden
4.8.
Volgens [eisers] is [gedaagde] ook aansprakelijk voor de schade die is ontstaan als gevolg van een lekkage aan het dak op de 1e etage, waar [gedaagde] op 17 mei 2023 aan heeft gewerkt. [eisers] stelt dat [gedaagde] ook op dit dak zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft uitgevoerd. Dit wordt door [gedaagde] betwist. [gedaagde] voert namelijk aan dat de werkzaamheden op dit dak nog niet afgerond waren en dat [eisers] hem niet de kans heeft geboden om die af te maken na de brand op het andere dak. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van de lekkageschade toewijzen, maar laat daarbij in het midden of de werkzaamheden zelf wel of niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. De reden hiervoor is als volgt.
4.9.
Uit wat [gedaagde] tijdens de zitting heeft gezegd, blijkt dat de lekkage is ontstaan doordat hij de loodslabben op het dak nog niet dicht had gemaakt. Volgens [gedaagde] moest dit nog gebeuren en is hij hier niet aan toegekomen door de brand op het andere dak van [eisers] en het feit dat het werk daarna stil is komen te liggen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] [eisers] had moeten waarschuwen voor het risico op waterschade. Hierbij is van belang dat [gedaagde] volgens [eisers] niet heeft laten weten dat hij de loodslabben nog dicht moest maken en dat [gedaagde] tijdens de zitting heeft erkend dat het voor een leek met het blote oog niet zichtbaar was dat het dak niet waterdicht was. [gedaagde] voert aan dat [eisers] was ingelicht over de staat van het dak, maar [gedaagde] heeft niet onderbouwd hoe en door wie dit precies is gedaan. Ook tijdens de zitting kon [gedaagde] hier geen duidelijkheid over geven. Daar komt bij dat [gedaagde] had kunnen en moeten begrijpen dat [eisers] minder alert was vanwege de brand op het andere dak en dat een uitdrukkelijke waarschuwing daarom nodig was. Dat [eisers] er bewust voor zou kiezen om de werkzaamheden niet af te laten maken (en dus een risico op lekkage te accepteren), vindt de kantonrechter daarnaast ook niet geloofwaardig. Hierbij speelt ook mee dat [eisers] direct maatregelen heeft genomen op het moment dat de lekkage enkele maanden na de brand werd ontdekt werd.
4.11.
Zoals onder 4.6 al is besproken, was [gedaagde] vanwege zijn zorgplicht verplicht om voldoende maatregelen te nemen ter voorkoming van eventuele schade bij [eisers] Omdat [gedaagde] heeft nagelaten om [eisers] te informeren dat de werkzaamheden aan het dak op de 1e etage nog niet waren afgerond, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht, heeft hij deze zorgplicht geschonden. Dit levert een onrechtmatige daad op. [gedaagde] moet de schade die daaruit is ontstaan aan [eisers] vergoeden. Volgens [eisers] bestaat die schade uit een bedrag van € 18.249,29 aan herstelkosten en € 461,19 voor spoedreparaties die aan het dak zelf zijn verricht. Ter onderbouwing hiervan heeft [eisers] in producties 14 en 17 facturen voor reparatiewerkzaamheden overgelegd. Deze bedragen zijn door [gedaagde] niet betwist. Daarom zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.710,48 (€ 18.249,29 + € 461,19).
4.12.
Door [gedaagde] is nog aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eisers] , maar dit verweer gaat niet op. Hiervoor is namelijk vereist dat de schade het gevolg is van een omstandigheid die aan [eisers] kan worden toegerekend en niet is gebleken dat daar sprake van is. In dit verband wijst [gedaagde] erop dat hij maar één dag aan het dak heeft gewerkt en dat de lekkageschade het gevolg is van het feit dat [eisers] hem niet heeft toegelaten de werkzaamheden aan het dak af te maken en ook niet zou hebben gevraagd of dit nodig was. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onvoldoende. Zoals hierboven al is overwogen, wist [eisers] niet dat het dak niet waterdicht was en kon [eisers] dit redelijkerwijs ook niet weten. Hierom kan [eisers] ook geen verwijt worden gemaakt dat hij [gedaagde] (of een andere dakdekker) niet heeft toegelaten de werkzaamheden af te ronden. Dat [gedaagde] maar één dag aan het dak heeft gewerkt, is niet relevant: het gaat erom dat [gedaagde] [eisers] had moeten waarschuwen dat de loodslabben nog niet gevoegd waren en dat er daardoor risico bestond op waterschade.
4.12.
Voor de gevorderde wettelijke rente over de schadevergoedingen geldt het volgende. Bij een vordering tot betaling van schadevergoeding vanwege een onrechtmatige daad gaat de rente lopen vanaf het moment dat de schade is geleden. Als de schade concreet wordt berekend (zoals hier het geval is), is deze opeisbaar vanaf het moment dat de kosten concreet door de benadeelde moeten worden voldaan. Als over het moment van betaling niets wordt gesteld, kan de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van dagvaarding. Over het moment van betaling is door [eisers] niets gesteld. Omdat uit de factuur voor de spoedreparatie van € 461,19 volgt dat die factuur van 18 november 2023 is, zal de wettelijke rente hierover vanaf die datum worden toegewezen. Dit geldt niet voor de herstelwerkzaamheden van € 18.249,29, zodat de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding zal worden toegewezen.
De overeenkomst tussen partijen is ontbonden
4.13.
[eisers] vordert ook een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden. Omdat de kantonrechter van oordeel is dat [eisers] de overeenkomst rechtsgeldig gedeeltelijk heeft ontbonden, zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
4.14.
[gedaagde] voert aan dat [eisers] de overeenkomst niet kon ontbinden omdat [eisers] die al op 18 mei 2023 zou hebben opgezegd. Daar is door [eisers] tegenin gebracht dat deze opzegging alleen gold voor de werkzaamheden waar [gedaagde] op het moment van de brand nog niet mee gestart was. Hierbij ging het volgens [eisers] onder meer om het vervangen van dakgoten en het leggen van nieuwe dakpannen op hun schuur, maar had hij hier geen behoefte meer aan nadat een groot deel van het huis was afgebrand. Dit is niet weersproken door [gedaagde] en staat daarom vast. De opzegging van de overeenkomst zag dus niet op de werkzaamheden aan de daken. Dit betekent dat na 18 mei 2023 tussen partijen nog wel een overeenkomst voor de werkzaamheden aan de daken zelf bestond. Als er sprake is van een tekortkoming en verzuim kan en overeenkomst ontbonden worden.
4.15.
Gelet op wat onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [gedaagde] niet alleen onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] , maar ook tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Door [gedaagde] is aangevoerd dat er geen sprake is van verzuim omdat hij nooit in gebreke is gesteld door [eisers] Dit klopt op zich, maar vanwege de ernst van de tekortkomingen acht de kantonrechter het beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Door toedoen van [gedaagde] is er namelijk forse schade ontstaan aan het huis van [eisers] Als gevolg van de brand is bovendien een groot deel van de inboedel van [eisers] verloren gegaan en is hun huis lange tijd onbewoonbaar geweest. Het voorgaande betekent dat [eisers] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden met de brief van 21 augustus 2024.
4.16.
Tot slot heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij in geval van ontbinding aanspraak maakt op een waardevergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden. Daarbij heeft hij alleen nagelaten om te onderbouwen wat die waardevergoeding dan precies moet zijn, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
[gedaagde] moet de kosten voor het rapport van [bedrijf 2] vergoeden
4.17.
[eisers] vordert een bedrag van € 822,80 als vergoeding voor de kosten van een rapport dat door [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) is opgesteld. Dit heeft hij onderbouwd met de factuur in productie 16. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen deze vordering en naar het oordeel van de kantonrechter zijn dit redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onderdeel b BW komen deze kosten van € 822,80 voor vergoeding in aanmerking.
4.18.
De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf 17 november 2023, omdat uit de overgelegde factuur volgt dat deze kosten op dat moment opeisbaar en verschuldigd waren.
[gedaagde] moet de beslagkosten van [eisers] betalen
4.19.
Voorafgaand aan deze procedure heeft [eisers] een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter ingediend om beslag te laten leggen onder [gedaagde] . De kosten hiervoor bedragen volgens [eisers] in totaal € 3.072,99 en dit bedrag vordert hij terug van [gedaagde] . Uit de stukken die [eisers] heeft overgelegd, blijkt dat de voorzieningenrechter op 27 augustus 2024 verlof heeft verleend om beslag te laten leggen. In artikel 706 Rv staat dat deze kosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Omdat hiervoor is geoordeeld dat [eisers] een vordering heeft op [gedaagde] , is geen sprake van een nietig, onnodig of onrechtmatig beslag.
4.20.
[eisers] heeft de kosten van het beslag onderbouwd met de stukken van de deurwaarder. Volgens [eisers] maakt hij allereerst aanspraak op vergoeding van het griffierecht voor een bedrag van € 1.325,00. Omdat vaststaat dat het griffierecht voor het verzoekschrift niet € 1.325,00 maar € 320,00 bedroeg, zal de kantonrechter een bedrag van
€ 320,00 aan griffierecht voor het beslag toewijzen. Daarnaast moet [gedaagde] een vergoeding betalen voor het salaris van de gemachtigde van [eisers] Bij het bepalen van de hoogte van dit salaris wordt uitgegaan van het zogenoemde ‘liquidatietarief kanton’. Uitgaande van de toegewezen hoofdsom bedraagt dat tarief € 543,00 per punt. Voor het indienen van het verzoekschrift tot het leggen van beslag wordt één punt toegewezen. Aan het salaris van de gemachtigde voor het beslagrekest zal daarom € 543,00 toegewezen worden. Omdat tot slot ook de kosten voor de deurwaardersexploten ter hoogte van € 961,39 niet zijn weersproken, zal in totaal een bedrag van € 1.824,39 worden toegewezen aan beslagkosten.
4.21.
De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten van [eisers] vergoeden
4.22.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eisers] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding van € 1.000,00 voor de buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal dat bedrag worden toegewezen.
4.23.
Voor de over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke rente geldt het volgende. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten gaat de rente lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Dit is het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. Wanneer over het moment van betaling niets wordt gesteld, kan de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van dagvaarding. De kantonrechter zal de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten in dit geval toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, 11 september 2024.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eisers] in conventie betalen
4.24.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen van [eisers] Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding
135,37
- griffierecht
386,00 [2]
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.742,37
4.25.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
De vordering van [gedaagde] wordt afgewezen
4.26.
In reconventie vordert [gedaagde] een bedrag van € 15.980,00. Volgens [gedaagde] heeft hij recht op een vergoeding van dit bedrag door [eisers] op grond van artikel 7:764 lid 2 BW. Hieruit volgt dat een opdrachtgever bij een eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst verplicht is de volledige aanneemsom te betalen, verminderd met het bedrag dat de aannemer door de beëindiging bespaart.
4.27.
Omdat onder 4.14 al is overwogen dat de overeenkomst tussen partijen (deels) is opgezegd, maakt [gedaagde] in beginsel aanspraak op een dergelijke vergoeding. Toch zal de kantonrechter deze vordering niet toewijzen. Door [gedaagde] is namelijk op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe hij op het bedrag van € 15.980,00 is gekomen. Ook tijdens de zitting kon hij hier geen duidelijkheid over geven. Omdat [eisers] deze vordering gemotiveerd heeft betwist, had [gedaagde] zijn vordering nader moeten onderbouwen. Omdat hij dat niet heeft gedaan, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. [gedaagde] krijgt daarom geen bewijsopdracht.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eisers] in reconventie betalen
4.28.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
406,00
(2 punten × € 406,00 × factor 0,5 [3] )
Totaal
406,00
4.29.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in conventie en reconventie
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.30.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] tegenover [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding van € 18.249,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding van
€ 461,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk, namelijk voor zover de overeenkomst zag op de werkzaamheden van [gedaagde] aan het zolderdak en het dak op de 1e etage, is ontbonden,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 822,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.824,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten, tot op heden vastgesteld op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.742,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
in conventie en in reconventie
5.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.3, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8 en 5.11 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
63175

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 7 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:993, r.o. 5.14.
2.Het voor het beslagrekest verschuldigde griffierecht (€ 320,00) is ambtshalve in mindering gebracht op het griffierecht van deze procedure (706,00).
3.Vanwege de samenhang tussen de vorderingen en stellingen in conventie en reconventie.