ECLI:NL:RBMNE:2025:3407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11631210 |ME VERZ 25-42
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt de werkgever, [verzoekster] B.V., om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerster]. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat er een redelijke grond voor ontbinding is, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, [verweerster], heeft een billijke vergoeding toegewezen gekregen, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De procedure begon met een verzoekschrift op 3 april 2025, gevolgd door een verweerschrift op 30 mei 2025. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2025. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord was en dat herplaatsing niet mogelijk was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 2025 en heeft [verzoekster] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 22.367,78 bruto en een billijke vergoeding van € 50.000,00. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verweerster] toegewezen, omdat [verzoekster] overwegend ongelijk kreeg. De beschikking is gegeven op 9 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11631210 \ ME VERZ 25-42 AW/1583
Beschikking van 9 juli 2025
in de zaak van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. W.F. Wienen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. M.M.P.M. Lousberg.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. Aan de werknemer wordt een billijke vergoeding toegekend, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 3 april 2025 met 1 productie;
- het verweerschrift ingekomen op 30 mei 2025 met 17 producties;
- de brief van mr. Wienen met producties 2 tot en met 8; en
- de nadere productie 18 tot en met 20 van [verweerster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025. De gemachtigden van [verzoekster] , mr. Van Tellingen, en van [verweerster] , mr. Lousberg, hebben pleitaantekeningen overgelegd. Van wat besproken is op de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren [geboortedatum] 1974, is sinds 1 juli 2010 in dienst bij [verzoekster] . De functie van [verweerster] is administratief medewerker met een loon van € 4.100,00 bruto per maand.
2.2.
[verzoekster] is in 1990 opgericht door enig aandeelhouder en bestuurder de heer [A] . [A] is de vader van [verweerster] .
2.3.
In december 2017 tekenen partijen een schuldbekentenis. [verweerster] leent een bedrag van € 252.569,00 ten behoeve van de aankoop van een woning. In de schuldbekentenis staat opgenomen dat [verweerster] dit bedrag terugbetaald aan [verzoekster] in 30 jaar. De rente bedraagt 1,5% per jaar. De aflossing zal jaarlijks € 6.000,00 bedragen, te voldoen in maandelijkse termijnen van minimaal € 500,00. Bij onder andere beëindiging van de dienstbetrekking wordt het bedrag voor zover dit nog niet is terugbetaald ineens opeisbaar.
2.4.
Op 30 oktober 2021 heeft [verzoekster] [verweerster] op staande voet ontslagen.
2.5.
Op 30 oktober 2021 meldt [verweerster] zich ziek. [verweerster] bericht onder meer:
“Ik overweeg om officieel aangifte te doen van seksueel misbruik en al het leed wat ik alle jaren heb moeten doorstaan. (…) Het jaren geheim moeten houden van wat er gebeurd is in mijn kindertijd heeft veel impact gehad en leefde in eenzaamheid. Ik mocht de jaren daarna ook nog verwerken niet bij mijn vader op bezoek te komen. Ook zag ik hem nauwelijks, 30 minuten in 3 maanden was veel. Hierdoor voelde ik mij vaak nog meer misbruikt en aan de kant gezet, alsof ik er niet toe deed. Financieel ben ik nooit iets te kort gekomen, maar ook dat voelde als omkopen. Nu na alle jaren van opkroppen en eenzaamheid ga ik proberen te verwerken wat mij is aangedaan. Het is bekent dat deze problemen vaak op latere leeftijd naar buiten komen en problemen geven.
(…)
Ik verzoek de heer [A] om geen contact meer op te nemen, niet schriftelijk, niet telefonisch of op welke andere manier dan ook.”
2.6.
Vanaf 30 oktober 2021 verricht [verzoekster] geen loonbetalingen meer.
2.7.
Op 3 december 2021 vordert [verzoekster] via een deurwaarder betaling van € 247.254,00 omdat er een einde is gekomen aan de dienstbetrekking.
2.8.
Bij beschikking van 31 januari 2022 is het ontslag op staande voet vernietigd.
2.9.
Van januari 2022 tot en met april 2024 heeft [verweerster] gesprekken met een psycholoog gevoerd om te werken aan haar herstel.
2.10.
Op 29 april 2024 bericht mr. Lousberg aan [verzoekster] onder meer:
“Na 30 oktober 2021 heeft [verzoekster] nagelaten cliënte haar salaris uit te betalen. Cliënte is na die datum ook ziekgemeld. Inmiddels is cliënte hersteld en houdt zij zich bereid en beschikbaar om haar werkzaamheden te verrichten.
(…)
Voor de hoogte van de vordering verwijs ik naar het proces-verbaal van 31 januari 2022 dat op 15 februari 2022 aan [verzoekster] is betekend. Op grond hiervan moet [verzoekster] naast het salaris van € 4.100,00 bruto per maand tevens 25% wettelijke verhoging en de wettelijke rente over dit bedrag aan cliënte betalen. Het dienstverband van cliënte loopt nog steeds door.
(…)
Het totaalbedrag dat [verzoekster] op dit moment aan cliënte verschuldigd is bedraagt EUR 99.101,49 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
(…)
Tegenover de betalingsverplichting van [verzoekster] staat de schuldbekentenis van december 2017 waaruit volgt dat cliënte een bedrag van € 252.569,00 heeft geleend van [verzoekster] . (…) Op 31 december 2019 bedroeg de lening volgens de jaarrekening van [verzoekster] € 243.675,00. Cliënte stelt voor de vorderingen over en weer met elkaar te verrekenen. Zoals in het verleden is afgesproken, lost cliënte € 500,00 per maand af op de lening.
Cliënte heeft er geen bezwaar tegen als u per heden € 500,00 per maand van het nettosalaris van cliënte inhoudt en direct afboekt op de vordering die [verzoekster] op cliënte heeft en het restant overboekt op de bankrekening van cliënte.”
2.11.
In oktober 2024 sommeert [verzoekster] [verweerster] om een bedrag van € 600.000,00 binnen 14 dagen te betalen vanwege de schuld voor de aankoop van de woning.
2.12.
Op 28 november 2024 legt [verweerster] executoriaal derdenbeslag op de bankrekeningen van [verzoekster] onder andere vanwege het niet betalen van het salaris.
2.13.
Begin 2025 dient [verzoekster] een verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Partijen sluiting daarna een vaststellingsovereenkomst om te komen tot beëindiging van het dienstverband. De arbeidsovereenkomst eindigt per 1 maart 2025. Over de periode 1 november 2021 tot 1 maart 2025 is [verzoekster] geen salaris meer verschuldigd aan [verweerster] . Een bedrag van € 173.717,66 wordt door [verzoekster] kwijtgescholden. Het restant van € 70.000 zal [verweerster] binnen 14 dagen na ondertekening van de overeenkomst betalen aan [verzoekster] .
2.14.
Op 18 januari 2025 doet [B] , de partner van [A] , aangifte van vernieling.
2.15.
Op 6 maart 2025 bericht [A] aan [verweerster] onder meer:
“Wil je mij die € 70.000 aan de [verzoekster] B.V. vandaag nog terug betalen. Of moet ik dat aan je Advocaat melden.
Ik ga de eindafrekening o.a. van privé lening € 245.000 en overige schuld inzake [straat] nu ook maar middels een kort geding laten regelen. Ga niet op je wachten. Duurt mij anders te lang.”
2.16.
[verweerster] ontbindt de vaststellingsovereenkomst binnen de bedenktermijn van 14 dagen.
2.17.
Op 11 april 2025 doet [A] aangifte van huisvredebreuk.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, primair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair vanwege verwijtbaar handelen en meer subsidiair wegens een combinatie van die gronden. [verzoekster] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd - kort weergegeven - dat [verweerster] geen werkzaamheden meer voor [verzoekster] verricht maar wel ernstige beschuldigingen uit naar haar werkgever waardoor de verhoudingen ernstig zijn verstoord. Ook heeft zij haar werkgever bij anderen in diskrediet gebracht. [verweerster] handelt daarmee verwijtbaar. Verder is voortzetting van enige vorm van vruchtbare samenwerking onmogelijk.
3.2.
[verweerster] verzet zich niet tegen de beëindiging van het dienstverband. De ontstane situatie is in overwegende mate een gevolg van het handelen of nalaten van werkgever. [verweerster] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding van € 22.367,78 bruto en een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto.

4.De beoordeling

Ontbinding arbeidsovereenkomst
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Partijen zijn het er over eens dat de arbeidsverhouding is verstoord en de arbeidsrelatie moet worden beëindigd. De kantonrechter is ook gebleken dat de arbeidsverhouding is verstoord. Gelet op de standpunten van partijen is sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Wat er privé speelt, heeft ook zijn weerslag op de zakelijke verhouding.
herplaatsing
4.4.
Herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. Daarbij is het van belang dat [verweerster] de enige werknemer is van [verzoekster] en dat de bestuurder van [verzoekster] de vader van [verweerster] is.
datum van ontbinding
4.5.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 september 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [3]
transitievergoeding
4.6.
[verweerster] verzoekt om toekenning van een transitievergoeding van € 22.367,78 bruto. [verzoekster] is van mening dat dit verzoek moet worden afgewezen omdat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . [verweerster] heeft volgens [verzoekster] met haar uitlatingen en gedragingen de grenzen van hetgeen toelaatbaar is ruim overschreden. Verder is het binnendringen van de woning van de bestuurder van [verzoekster] en het fysiek aanvallen van de bestuurder een strafbaar feit, aldus [verzoekster] .
4.7.
De transitievergoeding kan alleen worden onthouden in geval van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer (artikel 7:673 lid 7 onder c. BW). Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. De verwijten die [verweerster] de bestuurder van [verzoekster] maakt, dateren al van ver voor het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [verweerster] en haar vader een patroon van aantrekken en afstoten is ontstaan. [verweerster] uitte vaker haar verdriet en boosheid naar haar vader, waarna de situatie normaliseerde. [verweerster] bleef in dienst en verrichte haar werkzaamheden. Er was eerder geen reden om het dienstverband daarom te beëindigen. Waarom dit op dit moment moet leiden tot verwijtbaar handelen van de kant van [verweerster] maakt [verzoekster] niet voldoende duidelijk. Niet is vast komen te staan dat [verweerster] [verzoekster] in diskrediet heeft gebracht bij anderen. Zij stuurt haar vader berichten over hetgeen in haar jeugd is voorgevallen. Niet valt in te zien waarom zij hiermee verwijtbaar handelt richting [verzoekster] . [verzoekster] legt verder een aangifte over van vernieling, en voor zover dit al een rol zou spelen in de arbeidsverhouding met [verzoekster] , blijkt nergens uit dat dit [verweerster] is geweest. Ook legt [verzoekster] een aangifte over van huisvredebreuk. [verweerster] betwist dat er sprake is van huisvredebreuk. Voor zover ook dit een relevant feit zou zijn in de arbeidsverhouding, is niet komen vast te staan dat [verweerster] huisvredebreuk heeft gepleegd. Ook de beslaglegging kan niet leiden tot ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . [verzoekster] was immers gehouden om het loon door te betalen. Nu zij dit niet deed, kon [verweerster] beslag leggen. Dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] is de kantonrechter dan ook niet gebleken.
4.8.
[verzoekster] erkent dat de berekening van de transitievergoeding juist is. Het verzoek om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 22.367,78 bruto wordt daarom toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 oktober 2025.
billijke vergoeding
4.9.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [4] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. [5] In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.10.
Dit ernstig verwijtbaar handelen bestaat in de kern uit het na de vernietiging van het ontslag op staande voet niet betalen van het loon en het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen. [verzoekster] is na de vernietiging van het ontslag op staande voet niet overgegaan tot betaling van het verschuldigde loon en heeft gehandeld alsof er geen sprake meer was van een arbeidsovereenkomst. De omstandigheden waar [verzoekster] zich in dat verband op heeft beroepen, zoals dat er geen contact was tussen [verweerster] en haar vader, maken niet dat [verzoekster] geen loon hoefde te betalen. Verder ontslaat de familieverhouding [verzoekster] niet van haar plicht om te zorgen voor re-integratie. [verzoekster] schakelt na de ziekmelding van [verweerster] echter geen bedrijfsarts in en doet geen pogingen om de arbeidsverhouding te herstellen. Dat [verweerster] op 30 oktober 2021 meldt dat zij hetgeen haar volgens haar is aangedaan gaat verwerken, dat dit tijd kost en daarom [A] verzoekt om geen contact meer met haar op te nemen, maakt nog niet dat [verzoekster] niet meer aan haar re-integratieverplichtingen hoeft te voldoen. Bij een bezoek aan de bedrijfsarts hoeft [A] geen contact met zijn dochter op te nemen en re-integratie kan op veel verschillende manieren plaatsvinden. Ook op de brief van 29 april 2024 van [verweerster] waarin zij zich weer beschikbaar stelt voor werkzaamheden, reageert [verzoekster] niet adequaat. Door na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zowel zakelijk als in privé gelden op te eisen, zet [verzoekster] de verhouding verder op scherp. [verweerster] betwist immers dat [verzoekster] in privé nog gelden van haar te vorderen heeft. Dit alles maakt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] .
4.11.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [6] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.12.
De kantonrechter zal - zoals is gevorderd - een billijke vergoeding toekennen van € 50.000,00. Voor bepaling van de hoogte van de vergoeding is in de eerste plaats het ernstig verwijtbare karakter van de gedragingen van [verzoekster] van belang: namelijk het niet betalen van het loon en het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen. Verder is van belang dat er sprake is van een lang dienstverband. Op 30 oktober 2021 ontslaat [verzoekster] [verweerster] op staande voet. Enige aanleiding daarvoor is niet vast komen te staan. De ontslagbrief vermeldt geen gronden. [verweerster] stelt onbetwist dat deze brief veel emoties bij haar heeft losgemaakt. Zij voelt zich aan de kant gezet en afgewezen door haar vader. Deze brief is door [verweerster] ervaren als een trigger waardoor gevoelens en herinneringen uit haar jeugd naar boven zijn gekomen. [verzoekster] heeft geen poging ondernomen om de relatie te herstellen, ook niet nadat het ontslag op staande voet is vernietigd. [verzoekster] voldoet niet aan haar re-integratieverplichtingen. Zij maakt geen melding bij de bedrijfsarts en stelt ook geen plan van aanpak op. Ook na de herstelmelding onderneemt [verzoekster] geen pogingen om [verweerster] terug te laten keren naar de werkvloer. Dat [verweerster] door het handelen van [verzoekster] een terugval heeft gekregen in haar herstelproces en hierdoor voorlopig nog geen uitzicht heeft op een nieuwe baan, is door [verzoekster] evenmin betwist. [verweerster] loopt aan jaarsalaris een bedrag van € 53.136,00 bruto mis. Verder kan [verzoekster] bij ontbinding aanspraak maken op terugbetaling van de lening ineens. [verzoekster] heeft na het onterechte ontslag op staande voet bij brief van de deurwaarder van 3 december 2021 de lening ter grootte van € 247.254,00 ook al proberen op te eisen. [verzoekster] geeft aan dit nu ook te zullen doen, terwijl het de bedoeling is geweest dat [verzoekster] door [verweerster] overgenomen zou worden en dat dit haar voorziening zou worden. Dat valt nu weg. Als [verzoekster] na de beschikking van 31 januari 2022 het salaris van [verweerster] had voldaan en daarbij de overeengekomen verrekening van € 500,00 had toegepast, was de rente op de lening niet zo hoog opgelopen als nu het geval is. Verder had [verweerster] in dienstverband de lening kunnen aflossen, terwijl zij dit nu uit eigen middelen moet voldoen. Tenslotte moet rekening worden gehouden met de arbeidsmarktpositie van [verweerster] . Hoewel die niet ongunstig is, heeft zij wel jaren in een familiebedrijf gewerkt. Zij zal bij een toekomstige werkkring uit moeten leggen waarom dat nu niet meer zo is. Het voorgaande bezien ziet de kantonrechter geen aanleiding tot matiging van de gevorderde billijke vergoeding. Dit geldt temeer omdat [verweerster] ter zitting heeft aangegeven bij de berekening van de vergoeding met voorgaande punten en ook met de familieband rekening te hebben gehouden.
4.13.
[verzoekster] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.
intrekkingstermijn
4.14.
[verzoekster] krijgt de gelegenheid om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden. [7]
proceskosten
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] overwegend ongelijk krijgt en er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
Als [verzoekster] het verzoek intrekt, zal [verzoekster] ook de proceskosten van [verweerster] moeten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid om het verzoek uiterlijk 23 juli 2025 in te trekken, door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij,
Voor het geval [verzoekster] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2025,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 22.367,78 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2025, tot aan de dag van de gehele betaling,
5.4.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,
5.5.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
Voor het geval [verzoekster] het verzoek binnen die termijn intrekt:
5.7.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster] en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.
4.Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (
6.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
7.Artikel 7:686a lid 6 BW.