ECLI:NL:RBMNE:2025:3410

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11430115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging aannemingsovereenkomst en financiële gevolgen volgens artikel 7:764 lid 2 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] betreffende de opzegging van een aannemingsovereenkomst. [gedaagde] had [eiser] benaderd voor het herstellen van een gebroken badkamertegel, maar heeft later aangegeven dat het werk niet meer uitgevoerd hoefde te worden. [eiser] vorderde betaling van de aanneemsom minus de besparingen die voortvloeiden uit de opzegging. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een aannemingsovereenkomst tot stand was gekomen, maar dat [gedaagde] niet verplicht was om de volledige aanneemsom te betalen. De kantonrechter benadrukte dat [eiser] niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht met betrekking tot de besparingen die voortvloeiden uit de opzegging. Hierdoor werd de vordering van [eiser] tot betaling van € 772,78 afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11430115 \ MC EXPL 24-7853
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij [bedrijf] V.O.F.,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.R. de Kok.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 november 2024 met producties 1-24;
- de conclusie van antwoord met producties 1-5;
- de conclusie van repliek met producties 25-28;
- de conclusie van dupliek met productie 6.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft [eiser] benaderd in verband met het herstellen van een gebroken badkamertegel in zijn woning. [eiser] heeft een prijsvoorstel gedaan voor het vervangen van de tegel. Na contact met zijn verzekeraar heeft [gedaagde] bij [eiser] aangegeven dat de tegel niet meer vervangen hoeft te worden, omdat de breuk op een andere manier wordt opgelost. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] hiermee de aannemingsovereenkomst opgezegd. In deze procedure vordert zij betaling van de aanneemsom, minus de besparingen vanwege de opzegging. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij betwist dat er een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. Mocht dat wel het geval zijn, dan voert hij aan dat de besparingen van [eiser] maken dat hij niets meer hoeft te betalen.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat er wel een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat [gedaagde] geen betaling meer hoeft te doen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te betalen:
  • € 772,78 ter zake het restant van de aanneemsom minus de besparingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2024;
  • € 592,05 aan advocaatkosten in verband met het opstellen van een beslagrekest;
  • de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, verder ingegaan.

4.De beoordeling

Totstandkoming aannemingsovereenkomst
4.1.
Op 26 augustus 2024 heeft [gedaagde] [eiser] via WhatsApp benaderd in verband met het herstel van een gebroken tegel in de badkamer van zijn woning.
4.2.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt, is de omvang en kwalificatie van de tussen hen tot stand gekomen overeenkomst.
4.3.
[eiser] stelt dat er een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen die ziet op het vervangen van twee tegels. Zij vordert betaling van de afgesproken aanneemsom van € 2.386,12 inclusief btw verminderd met de besparingen van € 1.207,99 inclusief btw, omdat de overeenkomst door [gedaagde] is opgezegd en het werk niet is uitgevoerd. [gedaagde] heeft al € 405,35 betaald, zodat er een te betalen bedrag van € 772,78 overblijft.
4.4.
[gedaagde] betwist dat er een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens hem heeft hij [eiser] enkel opdracht gegeven om twee nieuwe tegels te bestellen en daarvoor heeft hij al betaald.
4.5.
Een overeenkomt komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. In dat aanbod en die aanvaarding moet de wilsovereenstemming tot uitdrukking zijn gebracht die ziet op de totstandkoming van de overeenkomst. Of die wilsovereenstemming er is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, maar kunnen in elke vorm geschieden en in een of meer gedragingen besloten liggen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] per e-mail van 29 augustus 2024 een aanbod aan [gedaagde] heeft gedaan. Dit aanbod hield in dat [eiser] twee tegels in de badkamer van [gedaagde] zou vervangen voor een prijs van € 2.386,12 inclusief btw. In de e-mail wordt verwezen naar een bijlage met een prijs en een opsomming van de werkzaamheden, zoals het afdekken van de badkamer, het verwijderen van het bad, het uithakken van de tegels en het plaatsen van nieuwe tegels. Dat [eiser] deze bijlage een ‘schadebegroting’ noemt en er geen aanvangsdatum is genoemd en/of werkschema is opgenomen, zoals [gedaagde] aanvoert, maakt niet dat er geen sprake is van een aanbod. Deze aspecten betreffen bovendien niet de essentialia van een aannemingsovereenkomst.
4.7.
Bij WhatsAppbericht van 30 augustus 2024 reageert [gedaagde] op het aanbod van
[eiser] . Partijen voeren het volgende gesprek:
“ [eiser] : Ik heb eea gisteren gemaild
[gedaagde] : Hey [A] , ontvangen! Dankjewel
[gedaagde] : Ik neem het op met de verzekeraar
[gedaagde] : Laat je met weten wanneer de tegels binnen zijn en wanneer jullie dan tijd hebben om het te repareren?
[gedaagde] : (Vanaf morgen zijn wij trouwens 2 weken op vakantie)
[eiser] : fijne vakantie tegels zijn besteld
[gedaagde] : Dankjewel [emoji] voor beide”
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hiermee het aanbod van [eiser] heeft aanvaard. Uit zijn berichten volgt ten eerste dat hij wil dat [eiser] de tegels bestelt. Verder kan uit de berichten van [gedaagde] worden afgeleid dat hij wil dat [eiser] het werk uitvoert. Hij vraagt immers wanneer zij met het werk kan beginnen. Op grond daarvan mocht [eiser] er redelijkerwijs op vertrouwen dat [gedaagde] ook wilde dat zij het werk uitvoerde. Het enkele feit dat [gedaagde] ook schrijft het op te nemen met de verzekeraar, betekent niet dat [eiser] moest begrijpen dat [gedaagde] alleen akkoord ging met het bestellen van de tegels. [gedaagde] heeft in de mail geen voorbehoud gemaakt, in die zin dat zijn instemming enkel zag op het bestellen van de tegels en dat de werkzaamheden zoals omschreven in de ‘schadebegroting’ pas zouden konden worden uitgevoerd na een akkoord van de verzekeraar. Dit strookt ook niet met het eerste contact van 26 augustus 2024, waarin [gedaagde] aan [eiser] juist schrijft dat hij een oplossing wil. Bovendien ligt het niet voor de hand dat het de wil van partijen is geweest om [eiser] enkel tegels te laten bestellen. Daarvoor heeft [gedaagde] immers geen aannemer nodig.
4.9.
[gedaagde] stelt dat hij nadrukkelijk tegen [eiser] heeft gezegd dat de herstelwerkzaamheden pas konden worden uitgevoerd nadat hij van zijn verzekeraar de bevestiging zou hebben dat de kosten zouden worden vergoed. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist en [gedaagde] heeft dit vervolgens niet nader onderbouwd. Daarom kan er niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] dit voorbehoud heeft gemaakt. [gedaagde] wijst wel op een aantal WhatsAppberichten van na 30 augustus 2024, maar dit verandert niets aan de aanvaarding van het aanbod van [eiser] op 30 augustus 2024.
4.10.
De conclusie is dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over het herstellen van twee tegels in de badkamer van [gedaagde] tegen een prijs van € 2.386,12 inclusief btw. Dit kwalificeert als een aannemingsovereenkomst in de zin van artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Opzegging en besparingen
4.11.
Vast staat dat [gedaagde] [eiser] op 17 oktober 2024 heeft medegedeeld dat het werk niet uitgevoerd hoeft te worden, omdat zijn verzekeraar heeft aangegeven dat de tegel op een andere manier kan worden hersteld. Daarmee heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd. Daartoe was hij op grond van artikel 7:764 lid 1 BW bevoegd.
4.12.
In artikel 7:764 lid 2 BW zijn de financiële gevolgen van de opzegging geregeld. Partijen hebben een vaste aanneemsom afgesproken. In dat geval is de opdrachtgever verplicht de volledige aanneemsom aan de aannemer te betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. Het tweede punt dat partijen verdeeld houdt, is de omvang van deze besparingen.
4.13.
De opdrachtgever die aanvoert dat de door hem verschuldigde aanneemsom moet worden verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, draagt de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van die besparingen. In dit verband rust op de aannemer echter een belangrijke mededelingsplicht. [1] Deze mededelingsplicht moet worden beschouwd als een verzwaarde stelplicht aan de zijde van de aannemer. De aannemer moet ter motivering van de betwisting van de stellingen van de opdrachtgever feitelijke gegevens verstrekken om de opdrachtgever aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers de aannemer die de beschikking heeft over de feitelijke gegevens die voor de berekening van de besparingen nodig zijn.
4.14.
De afgesproken aanneemsom bestaat blijkens de ‘schadebegroting’ in productie 3 bij de dagvaarding uit de volgende onderdelen:
32 arbeidsuren x € 46,00 per uur: € 1.472,00
2 tegels incl. lijm, kit en voegsel: € 335,00
Sifon/slang bad en klein materiaal: € 165,00 (hierna: materiaalkosten)
Btw: € 414,12
Totaal incl. btw: € 2.386,12
4.15.
[gedaagde] heeft ter zake het bestaan en de omvang van de door [eiser] uit de opzegging voortvloeiende besparingen aan zijn stelplicht voldaan. Hij heeft ten eerste gesteld dat de volledige arbeidsuren zijn bespaard, omdat [eiser] niet met het werk is begonnen en – kort gezegd – niet aannemelijk is dat de werknemers van [eiser] niet voor ander werk konden worden ingezet. Ten tweede heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] het volledige bedrag aan materialen heeft bespaard. Niet aannemelijk is dat [eiser] materialen heeft aangeschaft. Voor zover dit wel het geval is, is er geen materiaal gebruikt en kan zij het materiaal dus voor een andere klant gebruiken.
4.16.
Anders dan [gedaagde] stelt, betekent het feit dat [eiser] geen werkzaamheden heeft verricht niet automatisch dat [eiser] geen aanspraak kan maken op een gedeelte van de kosten voor arbeid en materialen. Uit de wijze van afrekenen van artikel 7:764 lid 2 BW volgt namelijk dat de aannemer in beginsel aanspraak kan maken op de opslag voor winst over de gehele prijs (arbeid en materialen), dus op het verschil tussen de kostprijs en de in rekening gebrachte aanneemsom. Als de aannemer nog niet met het werk is begonnen, is het dus niet zo dat er voor de opdrachtgever geen kosten aan de opzegging zijn verbonden.
4.17.
Omdat [gedaagde] aan zijn stelplicht heeft voldaan, ligt het op de weg van [eiser] om de door [gedaagde] aangevoerde besparingen gemotiveerd te betwisten. Ter zake de arbeidsuren heeft [eiser] gesteld dat van het in rekening gebrachte uurtarief van
€ 46,00 exclusief btw de kostprijs € 28,62 exclusief btw bedraagt. Het verschil tussen deze twee bedragen is – zo begrijpt de kantonrechter – winst en volgens [eiser] dus geen besparing. Ter zake de materialen stelt [eiser] dat de kostprijs 50% van het aan [gedaagde] in rekening gebrachte bedrag bedraagt. Dit alles komt erop neer dat er volgens [eiser] € 1.207,99 is bespaard, zodat er nog € 772,78 moet worden betaald. [2]
4.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee niet aan de op haar rustende mededelingsplicht voldaan. Zij moet [gedaagde] voldoende feitelijke gegevens vertrekken die nodig zijn om de besparingen inzichtelijk te maken. Vast staat dat [eiser] geen werkzaamheden heeft uitgevoerd. Zij heeft haar personeel dus niet ingezet en de materialen niet gebruikt. Het lag daarom op de weg van [eiser] om te onderbouwen dat zij haar personeel niet elders aan het werk heeft kunnen zetten en de materialen niet elders kan gebruiken, zodat er geen sprake is van bespaarde arbeidsuren en materiaalkosten. Wat betreft het verschil tussen de kostprijs van arbeid en materialen en de aan [gedaagde] in rekening gebrachte bedragen (de winstopslag), geldt dat de enkele stelling van [eiser] dat de kostprijs per arbeidsuur € 28,62 exclusief btw bedraagt en de kostprijs van de materialen 50% van het in rekening gebrachte bedrag, onvoldoende concreet is. Het blijft bij abstracte bedragen en percentages, zonder dat [eiser] heeft onderbouwd hoe de kostprijzen van de arbeidsuren en materialen zijn opgebouwd. Met dit alles heeft [eiser] aan [gedaagde] geen reële aanknopingspunten gegeven om te bewijzen wat door haar daadwerkelijk is bespaard. Dit is problematisch, omdat het wél aan [gedaagde] is om het bestaan en de omvang van de besparingen te stellen en te bewijzen, en dat bewijs kan hij alleen leveren als [eiser] voldoende transparant is over de inzet van personeel, het gebruik van materialen, de kostprijzen en de winstopslag.
4.19.
De conclusie is dat [eiser] niet heeft voldaan aan de uit artikel 7:764 lid 2 BW voortvloeiende mededelingsplicht. De kantonrechter zal daaraan de sanctie verbinden dat de stellingen van [gedaagde] als onvoldoende gemotiveerd betwist als vaststaand worden aangenomen. Dit betekent dat het ervoor wordt gehouden dat [eiser] de volledige arbeidsuren en materiaalkosten heeft bespaard.
Conclusie en proceskosten
4.20.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] enkel voor de bestelde tegels hoeft te betalen. Dit betreft een bedrag van € 405,35 inclusief btw. [3] Dit bedrag heeft [gedaagde] al aan [eiser] betaald. De vordering tot betaling van € 772,78 wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de bij eisvermeerdering ingestelde vordering tot betaling van de kosten voor het opstellen van een beslagrekest. Daarvoor bestond vanwege het ontbreken van een vordering geen aanleiding.
4.21.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] B.V. in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] B.V. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
45353

Voetnoten

1.HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728.
2.€ 2.386,12 - € 1.207,99 (besparing) - € 405,35 (reeds betaald).
3.€ 335,00 x 1,21.