Uitspraak
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Inleiding
BeslissingDe rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 15 juli 2024 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft op 1 augustus 2024 beslist dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de wekeneis. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar is op 29 november 2024 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 17, eerste lid, van de WW, een werknemer alleen recht heeft op een WW-uitkering als hij voldoet aan de wekeneis. Deze wekeneis houdt in dat in de referteperiode van 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, de werknemer minimaal 26 weken moet hebben gewerkt. Het Uwv stelt dat eiser in de referteperiode slechts 10 weken heeft gewerkt, terwijl hij in de overige weken in voorlopige hechtenis verbleef of niet kon werken vanwege een gebiedsverbod.
Eiser betoogt dat hij tijdens zijn voorlopige hechtenis arbeidsongeschikt is geraakt en daarom recht heeft op loon, wat hem zou kwalificeren voor de wekeneis. De rechtbank stelt vast dat een werknemer die geen arbeid verricht, geen recht heeft op loon, tenzij de oorzaak redelijkerwijs voor rekening van de werkgever komt of als de werknemer door ziekte niet kan werken. In dit geval was de reden voor het niet kunnen werken de voorlopige hechtenis van eiser, en niet ziekte. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de wekeneis en dat hij daarom geen recht heeft op een WW-uitkering. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.