In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) aan eiser door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR, dat op 29 juli 2024 een EMG had opgelegd naar aanleiding van verkeersgedragingen die zouden wijzen op rijongeschiktheid. Het CBR had dit besluit gehandhaafd na het indienen van bezwaar door eiser. Tijdens de zitting op 9 juli 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het CBR, aanwezig waren.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld die ten grondslag lagen aan de opgelegde EMG. Eiser betwistte de juistheid van het mutatierapport, waarin zijn rijgedrag werd beschreven, en voerde aan dat de verbalisant onjuiste waarnemingen had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR terecht had geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van rijongeschiktheid, gebaseerd op de waarnemingen van de verbalisant en het mutatierapport. Eiser kreeg geen gelijk, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de EMG een bestuursrechtelijke maatregel is en dat de bewijsregels in het bestuursrecht verschillen van die in het strafrecht. Eiser kreeg geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.
De rechtbank concludeerde dat de opgelegde EMG terecht was, gezien de gedragingen van eiser die leidden tot het vermoeden van rijongeschiktheid. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van bestuursrechtelijke maatregelen en de bewijsvoering in dergelijke zaken.