In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in [plaats] ([land]), op 26 juli 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Verzoekster stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Op 27 februari 2025 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van verzoekster. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft op 1 april 2025 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten deze uitspraak te doen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten van verzoekster. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.