In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 17 juli 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag en de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld. De rechtbank had eerder, op 6 juni 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 7 augustus 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Verweerder heeft echter geen besluit genomen, wat aanleiding gaf voor eiseres om opnieuw beroep in te stellen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar op 7 augustus 2024 is verstreken en dat verweerder tot op heden geen beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen, maar in dit geval is de rechtbank van mening dat de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de wettelijke beslistermijn realistisch is. In deze zaak is de beslistermijn op 1 januari 2024 verstreken en zijn er meer dan 60 weken verstreken. Daarom moet verweerder uiterlijk twee weken na deze uitspraak een besluit op bezwaar bekendmaken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed.