In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 26 juni 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een inwoner van België, had bezwaar aangetekend tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie kinderopvangtoeslag. Eiser stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, dat op 28 oktober 2024 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden, aangezien de Dienst Toeslagen in gebreke was gesteld op 24 maart 2025 en eiser pas op 17 april 2025 beroep had ingesteld. De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen, met inachtneming van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vastgestelde termijn van zestig weken voor het nemen van een besluit op bezwaar.
Daarnaast werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen waren verstreken sinds de gebreke. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 53,- moest door de Dienst Toeslagen worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid van bestuursrechtelijke dwangsommen bij overschrijding van termijnen.