ECLI:NL:RBMNE:2025:3585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/16/568014 / FO RK 23-1585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in het familierecht

In deze beschikking van 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder verzocht om toestemming om met [minderjarige 1] naar België te verhuizen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en bepaald dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing in het belang van [minderjarige 1] was. De rechtbank benadrukte het belang van de band tussen [minderjarige 1] en zijn vader en de noodzaak van een goede communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] om het weekend bij de moeder verblijft en meer dan de helft van de vakanties bij haar doorbrengt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe woonsituatie van [minderjarige 1] zo snel mogelijk kan worden gerealiseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/568014 / FO RK 23-1585
Verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Beschikking van 9 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. Lamphen,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. de Jong.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 28 juni 2024 de beslissing op de verzoeken uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voor het procesverloop tot die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F2-formulier van de vader van 28 januari 2025;
  • het Raadsrapport van 7 maart 2025;
  • de brief van de vader (via F9) van 21 maart 2025;
  • de brief van de moeder (via F9) van 24 maart 2025;
  • de e-mail van de Raad met bijlage 1 van 25 maart 2025;
  • de e-mail van de Raad met bijlage 2 van 25 maart 2025;
  • de e-mail van de Raad van 31 maart 2025;
  • de brief van de Raad van 2 april 2025;
  • het aanvullende Raadsrapport van 6 juni 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van de moeder van 6 juni 2025.
1.3.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 11 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [A] namens de Raad;
  • P. Kuijpers als tolk Italiaans voor de moeder.
1.4.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige 1] , de zoon van de ouders, niet gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 28 juni 2024.
2.2.
Volledigheidshalve worden de gegevens van het kind van de ouders genoemd:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (Italië).
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hem nemen.
2.4.
Bij beschikking van 28 juni 2024 heeft de rechtbank:
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] met ingang van de datum van die beschikking:
o twee weekenden achter elkaar bij de vader verblijft van vrijdag uit school tot
zondag 15.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige 1] op vrijdag bij de vader brengt en op zondag weer ophaalt;
o het derde weekend bij de moeder verblijft;
o iedere woensdag en in het weekend dat hij bij de moeder verblijft, videobelt met de vader;
  • bepaald dat de vader binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking een bedrag van € 5.000,- aan de moeder voldoet ter finale kwijting voor de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de reiskosten tot juni 2024;
  • bepaald dat de vader met ingang van juni 2024 de door hem ontvangen kinderbijslag aan de moeder voldoet;
  • bepaald dat de vader met ingang van juni 2024 een bedrag van € 442,- per maand aan de moeder zal voldoen, welk bedrag gelijk is aan het kindgebonden budget waarop de moeder recht zou hebben als [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij haar zou hebben.
Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van het Raadsonderzoek.
2.5.
De moeder verzoekt dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
haar vervangende toestemming verleent om met [minderjarige 1] in België te blijven wonen;
bepaalt dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij haar heeft;
de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader wijzigt, in die zin dat [minderjarige 1] één keer per twee weken in het weekend bij de vader verblijft, van vrijdagavond tot zondagavond, waarbij de moeder [minderjarige 1] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige 1] op zondag naar de moeder terugbrengt,
en dat de vader één keer per twee weken op woensdagmiddag contact heeft met [minderjarige 1] in België, in de week volgend op het weekend waarin er geen omgang is geweest;
subsidiair
voor het geval het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader wordt bepaald, een zorgregeling vaststelt die inhoudt dat [minderjarige 1] van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij haar verblijft, waarbij de vader [minderjarige 1] naar de moeder brengt en zij [minderjarige 1] naar de vader terugbrengt.
2.6.
De vader voert verweer tegen de verzoeken van de moeder. Hij wil dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank, na wijziging van zijn verzoeken op de zitting:
primair
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] om het weekend en meer dan de helft van de vakanties bij de moeder verblijft;
  • vervangende toestemming aan hem te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven op een basisschool in Utrecht.
subsidiair
  • de moeder te bevelen met [minderjarige 1] terug te verhuizen naar de omgeving van Utrecht;
  • een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] om het weekend en meer dan de helft van de vakanties bij de moeder verblijft;
  • vervangende toestemming aan hem te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven op een basisschool in Utrecht.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal
het verzoek van de moeder om met [minderjarige 1] naar België te mogen verhuizen, afwijzen;
beslissen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij zijn vader krijgt en voortaan bij de vader zal wonen;
beslissen dat [minderjarige 1] eenmaal per 14 dagen, van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur en meer dan de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder zal verblijven;
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Geen vervangende toestemming verhuizing
3.2.
De rechtbank gaat uit van het oordeel zoals eerder opgenomen in de tussenbeschikking van de rechtbank van 28 juni 2024, namelijk dat de ouders afspraken hebben gemaakt over de tijdelijke verplaatsing van de moeder en [minderjarige 1] naar België, waarbij ook is afgesproken dat [minderjarige 1] vanaf het moment dat hij vier jaar zou worden in Nederland naar school zou gaan.
3.3.
Vanuit die afspraak verzoekt de moeder de rechtbank om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] naar België te mogen verhuizen en daar dus te mogen blijven wonen. De rechtbank stelt voorop dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] betekent dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige 1] toestemming van de vader nodig heeft. Als de vader die toestemming niet verleent, kan de rechtbank op verzoek van de moeder hiervoor vervangende toestemming verlenen. [1] De rechtbank zal dit verzoek van de moeder allereerst beoordelen.
3.4.
Iedere ouder heeft het recht om zijn of haar leven met het kind in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met het kind te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan moet de rechtbank alle omstandigheden in kaart brengen en een belangenafweging maken. Het belang van het kind staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
3.5.
Omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad een rol kunnen spelen zijn: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de eigen vertrouwde omgeving, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing, de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin ze geworteld zijn in de omgeving of gewend zijn aan verhuizingen en de extra kosten van het contact na de verhuizing. Dit zijn de zogenoemde ‘verhuiscriteria’. Deze criteria vormen een (niet-limitatieve) opsomming van belangen en factoren die behulpzaam kunnen zijn bij de afweging van de rechtbank, maar dat wil niet zeggen dat al die criteria – onverkort – moeten worden toegepast en besproken.
3.6.
De rechtbank ziet de noodzaak die de moeder heeft aangevoerd. Zij heeft in België een nieuwe partner. Deze partner heeft aangegeven dat hij niet naar Nederland wil verhuizen. De moeder heeft met deze nieuwe partner een kindje gekregen, [minderjarige 2] , het halfzusje van [minderjarige 1] . Het belang voor de moeder om in België te blijven wonen is groot. De rechtbank heeft ook begrip voor de woningnood die de moeder heeft aangevoerd als onmogelijkheid om naar Nederland te komen.
3.7.
De rechtbank ziet verder het belang van [minderjarige 1] om op te groeien met zijn halfzusje en begrijpt dat de woonplaats van de moeder inmiddels na 2,5 jaar een vertrouwde omgeving is waar hij vriendjes heeft gemaakt en naar school gaat.
3.8.
Aan de andere kant verliest [minderjarige 1] bij toewijzing van het verzoek van de moeder de mogelijkheid om een groot deel van de tijd op te groeien bij zijn vader. Terwijl de ouders bij het verbreken van de relatie met elkaar het idee hadden om een co-ouderschap over [minderjarige 1] uit te voeren. Met andere woorden: toen vonden beide ouders het van belang dat [minderjarige 1] bij zowel zijn vader als zijn moeder zou opgroeien. De rechtbank is het met de Raad eens dat de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de vader zwaarder weegt dan die met zijn halfzusje. Bovendien heeft de Raad op de zitting toegelicht dat [minderjarige 1] nog jong genoeg is om zijn huidige woon- en sociale omgeving te veranderen.
3.9.
Daar komt bij dat de moeder de verhuizing niet goed heeft doordacht en voorbereid waardoor zij niet in het belang van [minderjarige 1] heeft gehandeld. De moeder heeft verschillende ingrijpende beslissingen genomen tijdens de lopende procedure over de vraag of zij met [minderjarige 1] naar België mag verhuizen en wat in zijn belang is. Zo heeft de moeder inmiddels een kindje gekregen met haar huidige partner. Het staat de moeder uiteraard vrij om een gezin te starten met haar huidige partner, maar de moeder wist in dit geval dat hij België niet wil verlaten. Daarmee heeft de moeder niet alleen de vader, maar ook [minderjarige 1] voor een voldongen feit geplaatst. Datzelfde geldt voor het feit dat de moeder met behulp van haar ouders een huis in België heeft gekocht. De rechtbank is het met de Raad eens dat de moeder met deze keuzes niet het belang van [minderjarige 1] voorop heeft gesteld. Zij heeft van een tijdelijke situatie een permanente situatie gemaakt, waarbij zij is voorbijgegaan aan het recht van [minderjarige 1] en de vader om een aanzienlijk deel uit te blijven maken van elkaars leven. Hierdoor heeft zij een deel van de door haar gestelde noodzaak zelf gecreëerd.
3.10.
Daarnaast biedt de moeder onvoldoende compensatie voor de gevolgen van de verhuizing. Zij verzoekt immers om een zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader van een weekend per veertien dagen, terwijl het uitgangspunt is dat het ouderschap zoveel mogelijk gelijk verdeeld wordt en de ouders dit aanvankelijk ook voor ogen hadden. De rechtbank is het met de Raad eens dat een verdeling van de zorg in de vorm van een co-ouderschap het meest in het belang van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] heeft dan evenredig contact met beide ouders, kan beide hechtingsrelaties voldoende ontwikkelen en in stand houden en kan profiteren van beide opvoedsituaties. Beide ouders zijn kwetsbaar maar hebben ook sterke kanten.
3.11.
Tenslotte maakt de rechtbank zich zorgen over de slechte en beperkte communicatie tussen de ouders. Uit het Raadsrapport en wat er tijdens de zitting is besproken, blijkt dat het de ouders niet lukt om elkaar op de hoogte te houden. De vader wordt door de moeder niet tot nauwelijks geïnformeerd over [minderjarige 1] . Zo vertelt de moeder niet aan de vader dat zij in België een huis heeft gekocht en is zij niet bereid het nieuwe adres van [minderjarige 1] te geven. Zij vertelt pas op het moment dat zij al bijna zeven maanden zwanger is dat [minderjarige 1] een halfzusje krijgt. Zij is dan naar eigen zeggen zwanger van een donor, die later toch haar nieuwe liefdespartner blijkt te zijn. Ook lukt het de ouders niet om afwijkende afspraken met elkaar te maken over bijvoorbeeld extra vrije dagen zoals Tweede Pinksterdag. De rechtbank heeft er weinig vertrouwen in dat het de ouders onder deze omstandigheden en met de grote woonafstand lukt om dit probleem met elkaar op te lossen, ondanks dat er bij beide ouders bereidheid bestaat om in ouderschapsbemiddeling te gaan.
3.12.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is dat de moeder toestemming krijgt om samen met [minderjarige 1] naar België te verhuizen. Het staat de moeder natuurlijk vrij om te wonen waar zij wil, maar de rechtbank hoopt dat de moeder nogmaals wil overwegen om dichter bij de vader te gaan wonen, zodat co-ouderschap gerealiseerd kan worden. De moeder heeft echter aangegeven dat zij niet voornemens is om te verhuizen, ook al krijgt zij geen toestemming om met [minderjarige 1] naar België te verhuizen.
Hoofdverblijfplaats
3.13.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader wordt vastgesteld, omdat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] goed contact heeft met beide ouders. Uit de stukken en wat er op de zitting is besproken, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen gekregen dat de moeder de band tussen [minderjarige 1] en de vader tijdens de belangrijke hechtingsperiode in de aankomende jaren waarborgt. Zoals al eerder overwogen, heeft de moeder haar nieuwe adres niet aan de vader willen geven en neemt zij belangrijke beslissingen zonder overleg. Zo heeft zij eenzijdig de zorgregeling gewijzigd vanwege de geboorte van haar dochter en is deze regeling inmiddels weer eenzijdig terug aangepast. Daarnaast was zij op de zitting erg vaag over haar laatste vakantie naar Italië. Volgens de vader is de moeder stiekem, zonder zijn toestemming, met [minderjarige 1] , haar dochter en haar partner naar Italië op vakantie gegaan. De moeder erkent dat zij in Italië was, maar volgens haar was [minderjarige 1] daar niet bij. Op de vraag wanneer de vakantie plaatsvond en waar [minderjarige 1] dan was, heeft de moeder tijdens de zitting verschillend geantwoord. Zo verklaarde zij eerst dat zij met haar gezin in Italië was op het moment dat [minderjarige 1] bij zijn vader was, terwijl zij later weer verklaarde dat [minderjarige 1] thuis zou zijn gebleven met zijn Italiaanse familie die in die periode uit Italië naar België was afgereisd om voor [minderjarige 1] te zorgen. De rechtbank vindt het verhaal van de moeder ongeloofwaardig. Nog los van de verschillende antwoorden die zij heeft gegeven, valt niet in te zien waarom de familie van de moeder juist naar België zou afreizen, terwijl de moeder in Italië is. Maar de rechtbank begrijpt vooral niet dat als de moeder [minderjarige 1] inderdaad achter heeft gelaten bij zijn familie, waarom zij niet heeft gevraagd of hij bij de vader kon verblijven om wat extra tijd met hem door te brengen in plaats van het zorgmoment met de vader af te zeggen. Dit soort voorbeelden bevestigen de indruk van de rechtbank dat de moeder de vader niet betrekt in het leven van [minderjarige 1] en het contact tussen [minderjarige 1] en de vader niet stimuleert. De rechtbank heeft, net als de Raad, zorgen dat als [minderjarige 1] in België blijft wonen, de vader steeds meer op afstand komt te staan. Juist in deze periode van zijn leven, waarin hij naar de basisschool gaat, is het belangrijk dat [minderjarige 1] met beide ouders een zo goed mogelijke band opbouwt. Algemeen bekend is immers dat wanneer kinderen ouder worden hun sociale leven meer gaat afspelen daar waar zij naar school gaan. Als er geen goede band tussen de ouders op afstand wordt gecreëerd dan vergroot dat de kans dat [minderjarige 1] op latere leeftijd nog minder naar zijn vader zal gaan. De rechtbank denkt, net als de Raad, dat de vader beter in staat is om het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder te stimuleren. In combinatie met een ruime vakantieregeling verwacht de rechtbank dat [minderjarige 1] daardoor in de toekomst een goede band heeft met beide ouders. Dit belang weegt volgens de rechtbank zwaarder dan het belang van [minderjarige 1] om in zijn huidige omgeving, bij zijn moeder en bij zijn halfzusje, te blijven. De zorg van de moeder dat [minderjarige 1] zijn band met Italië en zijn kennis van de Italiaanse taal verliest, heeft de vader proberen weg te nemen door te vertellen dat het zijn bedoeling is dat [minderjarige 1] op Italiaanse les gaat. Bovendien heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de vader, ondanks dat hij nog niet vaak een langere periode voor [minderjarige 1] heeft gezorgd, de zorg voor hem aankan. Uit de observatie van [minderjarige 1] door de Raad bij de vader thuis blijkt dat [minderjarige 1] open, rustig en speels in contact is met de vader. Daarnaast is het Buurtteam Utrecht betrokken en kan zo nodig opvoedondersteuning en ouderschapsbemiddeling bieden. Uit het voorgaande volgt ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het door de moeder gewenste onderzoek door een daartoe bevoegde instantie in België te laten uitvoeren.
3.14.
Omdat het primaire verzoek van de vader wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het subsidiaire verzoek van de vader om de moeder te bevelen terug te verhuizen. De beslissing dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij vader krijgt, betekent wel dat [minderjarige 1] moet terugverhuizen. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar vast te stellen wordt afgewezen.
Zorg- en vakantieregeling
3.15.
De rechtbank zal de zorgregeling zo wijzigen: [minderjarige 1] verblijft om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de moeder, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige 1] op zondag weer naar de vader brengt. Verder stelt de rechtbank de volgende vakantieregeling vast. [minderjarige 1] verblijft bij de moeder tijdens de:
  • voorjaarsvakantie;
  • eerste week van de meivakantie, in de even jaren en tijdens de tweede week van de meivakantie, in de oneven jaren;
  • eerste vier weken van de zomervakantie;
  • herfstvakantie;
  • eerste week van de Kerstvakantie (en dus ook de Kerstdagen), in de even jaren en tijdens de tweede week van de Kerstvakantie (en dus ook Oud & Nieuw), in de oneven jaren.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat [minderjarige 1] op een aan het weekend van de moeder grenzende vrije dag, eveneens bij de moeder verblijft. Denk bijvoorbeeld aan een studiedag of een feestdag.
3.16.
Deze zorgregeling vindt de rechtbank het meeste in het belang van [minderjarige 1] , omdat hij dan regelmatig contact heeft met beide ouders. Volgens de Raad is de huidige regeling geen houdbare constructie: zowel het reizen als ook de onenigheid en spanning tussen de ouders doet een te groot beroep op de draagkracht van [minderjarige 1] . Daarom kiest de rechtbank voor een weekendregeling om de week. Bovendien vindt de rechtbank het belangrijk dat [minderjarige 1] ook regelmatig quality-time met de vader in het weekend heeft. De vakanties brengt [minderjarige 1] op deze manier meer bij de moeder en zijn halfzusje door.
3.17.
Geen van de ouders heeft iets verzocht over beeldbellen tussen [minderjarige 1] en de ouder die meer op afstand woont. De rechtbank kan zich voorstellen dat er tussen de ouders wel afspraken over beeldbellen gemaakt worden, zodat [minderjarige 1] in de week dat hij zijn moeder niet ziet wel op een andere manier contact met haar kan houden.
Basisschool
3.18.
Op de zitting is besproken dat de vader door zijn recente verhuizing binnen [plaats] nog niet duidelijk weet op welke school hij [minderjarige 1] wil inschrijven. Om die reden heeft de vader zijn verzoek tot vervangende toestemming voor de inschrijving van een basisschool in Utrecht ingetrokken. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader de moeder betrekt bij de zoektocht naar een geschikte school en dat de ouders in overleg [minderjarige 1] samen inschrijven. Het is belangrijk dat dit op korte termijn gebeurt, zodat [minderjarige 1] direct na de zomervakantie goed kan starten in zijn nieuwe klas op zijn nieuwe school.
Financiële afspraken
3.19.
Tijdens de vorige zitting hebben de ouders overeenstemming bereikt over financiële afspraken met betrekking tot de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De ouders hebben tijdens de laatste zitting bevestigd dat als de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zou bepalen, die financiële afspraken niet meer gelden en de vader niets meer aan de moeder hoeft te betalen. Dit betekent dat de ouders niet meer gebonden zijn aan de financiële afspraken die zij hebben gemaakt.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.20.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
3.21.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de nieuwe woonsituatie van [minderjarige 1] zo snel als mogelijk wordt gerealiseerd. [minderjarige 1] is in Nederland leerplichtig en het is in zijn belang dat hij snel start op een basisschool in Nederland. Helaas heeft de procedure (veel) langer geduurd dan de bedoeling is. Met het oog op de zomervakantie gaat de rechtbank ervan uit dat [minderjarige 1] per 1 september 2025 in Nederland op een nieuwe school start.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige 1] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
4.2.
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • [minderjarige 1] verblijft om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de moeder, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige 1] op zondag weer naar de vader brengt;
  • [minderjarige 1] verblijft bij de moeder op een aan het weekend van de moeder grenzende vrije dag (bijvoorbeeld een studiedag of feestdag);
4.3.
stelt de volgende vakantieregeling vast:
[minderjarige 1] verblijft bij de moeder tijdens:
  • de voorjaarsvakantie;
  • de eerste week van de meivakantie, in de even jaren en tijdens de tweede week van de meivakantie, in de oneven jaren;
  • de eerste vier weken van de zomervakantie;
  • de herfstvakantie;
  • de eerste week van de Kerstvakantie (en dus ook de Kerstdagen), in de even jaren en tijdens de tweede week van de Kerstvakantie (en dus ook Oud & Nieuw), in de oneven jaren.
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, voorzitter, mr. N. Chedra en mr. L.A. Witten, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).