ECLI:NL:RBMNE:2025:3639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
11647483 \ ME VERZ 25-46 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever tijdens re-integratietraject

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 juli 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een verzoek tot ontbinding op de g-grond, waarbij de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tijdens het re-integratietraject van de werknemer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de gezondheid van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De werkgever heeft onredelijk beleid gevoerd door constant druk uit te oefenen op de werknemer en onterecht loonstops doorgevoerd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot het betalen van een billijke vergoeding van € 60.000,00 bruto, alsook de wettelijke transitievergoeding van € 5.881,93 bruto, en een bedrag van € 15.000,00 aan buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand. De beslissing is genomen na een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat de gemaakte kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de werkgever is ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11647483 \ ME VERZ 25-46 BW 31650
Beschikking van 18 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
verweerster in de (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. A.J. Verweij,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
verzoeker in de (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M. Stroes.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 1 juli 2025,
- de akte uitlating van [verweerder] van 8 juli 2025,
- de antwoordakte van [verzoekster] van 15 juli 2025.
1.2.
In de tussenbeschikking van 1 juli 2025 (hierna: de tussenbeschikking) zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand die door [verweerder] zijn gemaakt. Daarnaast hebben partijen zich mogen uitlaten over de hoogte van de transitievergoeding. Inmiddels hebben beide partijen de aktes genomen en is de beschikking bepaald op 24 juli 2025.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter alleen nog niet geoordeeld over de hoogte van de toe te wijzen daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten en de hoogte van de transitievergoeding. Die beide punten zullen dus in deze beschikking nog worden beoordeeld. Voor de beoordeling van al overige beslispunten wordt verwezen naar de overwegingen in de tussenbeschikking. De beslissing op deze punten neemt de kantonrechter in de beschikking van vandaag, waarvoor wordt verwezen naar het dictum.
2.2.
In de tussenbeschikking van 1 juli 2025 is [verweerder] in de gelegenheid gesteld om een nadere specificatie te verstrekken van de door hem gemaakte (buitengerechtelijke) kosten rechtsbijstand en om zich uit te laten over de hoogte van de transitievergoeding per
1 oktober 2025. [verweerder] heeft dit gedaan bij akte van 8 juli 2025 door diverse facturen mee te sturen. [verzoekster] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
Een juiste en rechtvaardige beslissing
2.3.
Het valt de kantonrechter op dat [verzoekster] in de antwoordakte inhoudelijke beslissingen uit de tussenbeschikking ter discussie lijkt te stellen. Zoals de beslissingen om productie A van [verweerder] buiten beschouwing te laten, maar de producties wel toe te staan en [verweerder] in de tussenbeschikking toe te staan nadere stukken in het geding te brengen. [verzoekster] vindt dat dit in strijd is met de goede procesorde en vindt dat haar proces-belangen zijn geschaad. Hoewel er geen discussie over hoeft plaats te vinden, geldt dat de kantonrechter dit niet met [verzoekster] eens is. Hetzelfde geldt voor het verwijt van [verzoekster] dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd zou zijn getreden door de (buitengerechtelijke) kosten rechtsbijstand op grond van artikel 7:611 BW voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De rechter hoort namelijk een zaak te onderzoeken en beslissen op de feitelijke grondslag die partijen aandragen (artikel 24 lid 1 Rv). Dat betekent dat de rechter ruimte heeft voor een actieve opstelling en bevoegdheid heeft om het partijdebat bij te sturen. Binnen het door partijen gegeven feitelijke kader moet de rechter de rechtsgronden ook aanvullen. Het doel van dit alles is dat de rechter op basis van een zo volledig en correct mogelijk vastgesteld feitencomplex tot een juiste en rechtvaardige beslissing komt, en daarmee zo veel mogelijk recht doet aan de werkelijke rechtspositie van partijen.
2.4.
De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking geoordeeld dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand toewijsbaar zijn op grond van artikel 6:96 BW in combinatie met artikel 7:611 BW. Deze grondslag sluit aan bij de feitelijke grondslag die [verweerder] in zijn verweerschrift noemt. Namelijk dat [verzoekster] gehandeld heeft in strijd met haar zorgplicht, waardoor hij genoodzaakt was fundamenteel verweer te voeren gedurende een zeer bewerkelijk (re-integratie)traject.
De hoogte van de buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand
2.5.
[verweerder] heeft in zijn akte verzocht om een bedrag van € 39.026,06 inclusief btw toe te wijzen aan buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand.
[verzoekster] zegt allereerst dat deze kosten niet toewijsbaar zijn, omdat [verweerder] in het petitum van zijn verweerschrift heeft gevraagd om de gemaakte en te maken kosten rechtsbijstand op basis van de door hem betaalde declaraties te vergoeden. [verzoekster] wijst erop dat [verweerder] geen bewijsstukken heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij de verstrekte declaraties heeft betaald.
De kantonrechter gaat niet in dat verweer van [verzoekster] mee. Er bestaat ten eerste geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [verweerder] de declaraties niet heeft betaald of niet zou hoeven betalen. Ten tweede moet de kantonrechter, om vast te stellen wat [verweerder] verzoekt, het petitum lezen en uitleggen in samenhang met hetgeen hij schrijft in het verweerschrift bij de zelfstandige verzoeken. [verweerder] schrijft dat hij wil dat [verzoekster] de kosten rechtsbijstand volledig zal vergoeden, althans dat de kantonrechter zal bepalen dat [verzoekster] die kosten volledig voor haar rekening moet nemen, vermeerderd met BTW. Welwillend gelezen vat de kantonrechter het verzoek van [verweerder] dus ook ruimer op dan hoe [verzoekster] meent dat dit zou moeten. Aangezien [verzoekster] in de akte in staat is gesteld hierop te reageren is [verzoekster] niet in haar belangen geschaad.
2.6.
De strekking van het verweer van [verzoekster] is dat [verweerder] onnodig kosten rechtsbijstand zou hebben gemaakt gedurende het re-integratietraject. Dat is de kantonrechter niet met [verzoekster] eens en verwijst daarvoor naar de overwegingen in de tussenbeschikking waaruit blijkt dat [verzoekster] in dit traject ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, te beginnen met het beleid dat [verzoekster] voert en waardoor het conflict is ontstaan. [verweerder] is juist door het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] genoodzaakt geweest juridische rechtsbijstand in te schakelen. Daar had hij alle aanleiding voor.
Dat van [verweerder] verlangd kon worden om zelf alle brieven van [verzoekster] te beantwoorden is een misvatting van [verzoekster] , zeker gelet op zijn gezondheidstoestand, terwijl de kantonrechter in de tussenbeschikking aan [verzoekster] duidelijk heeft willen maken dat haar handelswijze beslist niet past binnen goed werkgeverschap. Kennelijk ziet [verzoekster] dat (nog steeds) niet in.
2.7.
Wel is de kantonrechter het met [verzoekster] eens dat het bedrag dat [verweerder] vraagt om toe te wijzen (fors) gematigd moet worden. Zo heeft [verzoekster] erop gewezen dat [verweerder] meerdere gemachtigden heeft ingeschakeld, deels ook overlappend en dat daardoor een dubbeling in de kosten is ontstaan. Dat is een terecht punt.
Hoewel [verweerder] in de specificaties een aantal kostenposten gearceerd heeft die dubbelingen betreffen, vindt de kantonrechter een verdergaande matiging op dit punt redelijk. De kantonrechter ziet niet de noodzaak van het tegelijkertijd twee gemachtigden van verschillende kantoren ( [kantoor 1] en [kantoor 2] ) inschakelen in hetzelfde traject. Daar komt ook bij dat de facturen van [kantoor 1] niet gespecificeerd zijn. Die kosten zijn dus in elk geval onvoldoende onderbouwd, omdat niet is vast te stellen waar die kosten op zien. Ook de facturen van [kantoor 2] bevatten regelmatig algemeenheden, zoals “mail in, mail uit en telefoongesprek uit”, zonder toelichting daarvan. Dit maakt dat niet kan worden beoordeeld of deze in rekening gebrachte tijd redelijk is geweest.
Verder is de kantonrechter het met [verzoekster] eens dat een deel van de gefactureerde bedragen (waaronder de facturen van 15 mei en 7 juli 2025 van [kantoor 2] ) zien op de voorbereiding van deze procedure, terwijl daarvoor zoals ook in de tussenbeschikking is beoordeeld het forfaitaire tarief geldt en zal worden toegewezen.
In de tussenbeschikking is overwogen dat als de akte van [verweerder] onvoldoende duidelijk is of onvoldoende gespecificeerd is, de kantonrechter hieraan de consequenties zal verbinden die zij geraden acht. De kantonrechter gaat hiertoe over. Alle factoren in aanmerking nemend vindt de kantonrechter het redelijk aan [verweerder] een bedrag van € 15.000,00 inclusief btw toe te wijzen aan buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand. Het meerdere komt voor zijn eigen rekening en risico.
De hoogte van de transitievergoeding2.8. [verweerder] heeft de hoogte van de transitievergoeding berekend op € 5.811,10 bruto per 1 oktober 2025. [verzoekster] komt uit op een iets hoger bedrag (€ 5.881,93 bruto) en wijst erop dat [verweerder] gerekend heeft met een duur van het dienstverband van vier jaren, vier maanden en elf dagen, terwijl uitgaand van de einddatum van 1 oktober 2025 het dienstverband vier jaren en vijf maanden heeft geduurd. Omdat de kantonrechter ook ambtshalve moet vaststellen hoe hoog de transitievergoeding is en het hier evident is dat [verweerder] niet met de juiste gegevens heeft gerekend, zal de kantonrechter het bedrag van
€ 5.881,93 bruto toewijzen. [1]

3. De beslissing

De kantonrechter:
in de verzoeken van [verzoekster] en de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerder]
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] met ingang van
1 oktober 2025,
3.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van de wettelijke transitievergoeding van € 5.881,93 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2025 tot aan de dag van de volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een billijke vergoeding van
€ 60.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 15.000,00 inclusief btw aan daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand,
3.5.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van [verweerder] , tot vandaag vastgesteld op
€ 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zelfstandige nevenverzoeken van [verweerder]
3.8.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van het achterstallige salaris over de periodes 16 tot en met 19 februari 2024, 10 april tot en met 9 juni 2024 en 13 augustus tot en met 2 september 2024, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% daarover, alsmede de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid,
3.9.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van [verweerder] , tot vandaag vastgesteld op
€ 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
3.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025

Voetnoten

1.Hoge Raad, 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:365.