ECLI:NL:RBMNE:2025:3696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/16/594463 / KG ZA 25-240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een gekraakt pand en de toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een gekraakt pand. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Osinga, vorderde dat de krakers, die sinds 10 mei 2025 het pand zonder recht of titel bezetten, zouden worden veroordeeld tot ontruiming. De krakers waren niet verschenen op de zitting, en de voorzieningenrechter verleende verstek. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend, ondanks een gebrek in de publicatie, omdat de krakers tijdig op de hoogte waren van de inhoud van de dagvaarding. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de renovatiewerkzaamheden aan het pand in week 31 van 2025 zouden worden hervat. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de bepaling dat het vonnis gedurende een jaar ten uitvoer kon worden gelegd tegen derden die zich in het pand bevonden. De voorzieningenrechter legde een ontruimingstermijn van drie dagen op en wees de gevorderde machtiging voor een gedwongen ontruiming af. De krakers werden ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 1.190,47. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/594463 / KG ZA 25-240
Vonnis in kort geding van 18 juli 2025
in de zaak van
[eisende partij],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. G.J. Osinga,
tegen
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK AAN DE [adres] IN [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: de krakers,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding van 13 juni 2025 met producties 1 tot en met 10
- de door [eisende partij] op 7 juli 2025 ingediende akte overleggen producties 11 tot en met 17.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 9 juli 2025 zijn verschenen de heer [A] , de zoon van [eisende partij] , en mr. Osinga. Namens de krakers is niemand verschenen.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Volgens [eisende partij] hebben de krakers rond 10 mei 2025 haar onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand) gekraakt en verblijven zij daar sindsdien zonder recht of titel. Zij vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter de krakers veroordeelt om het pand te ontruimen en te bepalen dat het vonnis gedurende een jaar na vonnisdatum ten uitvoer kan worden gelegd tegen anderen die zonder recht of titel in het pand verblijven [1] , met dwangsommen, kosten, rente en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen toe, maar verlaagt de dwangsom en verbindt die alleen aan de verplichting om de sleutels af te geven. De krakers moeten een proceskostenveroordeling betalen aan [eisende partij] . Dit oordeel wordt hierna verder toegelicht.

3.De beoordeling

De voorzieningenrechter verleent verstek aan de krakers
3.1.
De krakers zijn niet verschenen. De dagvaarding is op 13 juni 2025 betekend aan het pand (door achterlating in een gesloten envelop) en is openbaar bekend gemaakt in een advertentie in het Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad van 24 juni 2024. Daarin zijn de krakers opgeroepen om bij de mondelinge behandeling van 9 juli 2025 te verschijnen “
terzake de eis als in mijn exploot van dagvaarding nader omschreven”. Daarmee is strikt genomen niet voldaan aan de vereiste in artikel 61 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) om een uittreksel van de dagvaarding openbaar bekend te maken. In de advertentie had ten minste moeten staan wat het doel van het exploot was, in dit geval: ontruiming van het gekraakte pand. De voorzieningenrechter verbindt geen gevolgen aan dit gebrek omdat de krakers tijdig op de hoogte waren van de inhoud van de dagvaarding. De krakers zijn in ieder geval vanaf 23 mei 2025 bijgestaan door een advocaat, namelijk mr. M.F. van Hulst. Hij heeft onder meer namens de krakers (summier) inhoudelijk gereageerd op de sommatiebrief van 21 mei 2025 die is verstuurd namens [eisende partij] , en heeft verhinderdata opgegeven voor de mondelinge behandeling, waarmee bij het bepalen van de datum ook rekening is gehouden. Ook na de dagvaarding is er nog contact geweest tussen de advocaten waarbij mr. Van Hulst heeft aangekondigd dat de krakers niet op de mondelinge behandeling zouden verschijnen. De krakers zijn dan ook niet onredelijk benadeeld doordat het doel van het exploot niet voldoende duidelijk in de advertentie was vermeld. Dat gebrek leidt dan ook niet tot nietigheid van de dagvaarding [2] en de voorzieningenrechter verleent verstek aan de krakers.
Het gaat om een spoedeisende zaak
3.2.
[eisende partij] vordert ontruiming van haar gekraakte pand. Die vordering is naar zijn aard spoedeisend. Daar komt bij dat [eisende partij] voldoende heeft onderbouwd dat de renovatiewerkzaamheden weer worden hervat vanaf week 31. [3] Daarmee is het spoedeisend belang [eisende partij] voldoende onderbouwd.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming toe
3.3.
Artikel 139 Rv bepaalt dat als verstek is verleend, de rechter de vorderingen toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming toe.
3.4.
[eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het pand sinds februari 2024 laat renoveren, dat de werkzaamheden weliswaar in oktober 2024 stil zijn komen te liggen vanwege een conflict met de aannemer, maar dat deze in week 31 van 2025 (de laatste week van juli 2025) weer worden hervat door een nieuwe aannemer. Dat de werkzaamheden dan daadwerkelijk weer worden hervat heeft [eisende partij] onder meer onderbouwd met:
- de offerte van aannemer [aannemer] (hierna: [aannemer] ) van 20 maart 2025;
- het bericht van 23 april 2025 waarin [aannemer] aan [eisende partij] voorstelt om in week 31 weer door te gaan met de werkzaamheden;
- de berichten van [eisende partij] aan [aannemer] van 14 mei 2025 waarin hij akkoord geeft op de offerte van 20 maart 2025 en het voorstel om in week 31 verder te gaan;
- de door de aannemer gemaakte planning voor de werkzaamheden, die gedateerd is op 3 juli 2025.
3.5.
Tot 31 januari 2024 heeft [eisende partij] het pand verhuurd. Met het voorgaande heeft [eisende partij] ook voldoende onderbouwd dat zij het pand na de renovatie opnieuw wil gaan verhuren, en dat het niet na een ontruiming lange tijd leeg zal komen te staan. De gevorderde ontruiming komt de voorzieningenrechter dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De voorzieningenrechter zal de vordering tot ontruiming daarom toewijzen, en zal ook bepalen dat het vonnis gedurende een jaar na vonnisdatum ten uitvoer kan worden gelegd tegen anderen die zonder recht of titel in het pand verblijven.
De voorzieningenrechter gaat geen inlichtingen inwinnen bij het college van B&W
3.6.
De voorzieningenrechter zal de ontruimingstermijn vaststellen op drie dagen na betekening, zoals gevorderd door [eisende partij] . In beginsel mag de voorzieningenrechter pas een ontruimingstermijn vaststellen nadat hij bij het college van B&W van de gemeente waarin het pand is gelegen inlichtingen heeft ingewonnen over het al dan niet bepalen van een termijn waarbinnen de ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd. [4] Die regel geldt niet als het onverenigbaar is met het belang van [eisende partij] bij de ontruiming dat die ontruiming pas ten uitvoer kan worden gelegd nadat de rechter die inlichtingen heeft ingewonnen. Die uitzondering is hier van toepassing. [eisende partij] heeft voldoende onderbouwd dat de renovatiewerkzaamheden vanaf maandag 28 juli 2025 (week 31) worden hervat. Daarnaast is van belang dat het pand op dit moment niet geschikt is voor bewoning. Het pand is volledig gestript en er is geen water, geen elektriciteit, geen badkamer, geen wc, geen keuken, geen verwarming en geen rookmelders. De voorzieningenrechter zal dus geen inlichtingen inwinnen.
Een deel van het gevorderde wordt niet toegewezen
3.7.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen, omdat zo’n machtiging op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
3.8.
De vordering om de krakers op voorhand hoofdelijk te veroordelen in de nog onbekende kosten van een eventuele gedwongen ontruiming is ook overbodig. Als die kosten worden gemaakt, zijn het nakosten en daarmee onderdeel van de proceskosten waarin de krakers worden veroordeeld. Die veroordeling levert een executoriale titel op voor alle proceskosten, dus ook voor de tot de nakosten behorende ontruimingskosten. Als bij de tenuitvoerlegging over de hoogte van die nakosten een geschil ontstaat, kan de rechter die alsnog begroten en daarvoor een bevelschrift afgeven. [5] Als nakosten ten tijde van het vonnis kunnen worden begroot, mag de rechter ook een concreet bedrag voor die nakosten in het dictum opnemen, zo nodig voorwaardelijk. Die situatie doet zich hier niet voor; de ontruimingskosten kunnen op dit moment juist nog niet worden begroot. De voorzieningenrechter zal in het dictum dus geen bedrag voor de nakosten opnemen.
3.9.
De voorzieningenrechter zal geen dwangsom verbinden aan de veroordeling om het pand te ontruimen. [eisende partij] kan met dit vonnis het pand gedwongen laten ontruimen, en zij heeft in dat geval een executoriale titel om de ontruimingskosten op de krakers te verhalen (zie 3.8). Dat zou al voldoende prikkel voor de krakers moeten zijn om het niet op een gedwongen ontruiming te laten aankomen. Voor de verplichting om de sleutels af te geven van het/(de) door de krakers aangebrachte nieuwe slot(en) ontbreekt een vergelijkbare prikkel. Daaraan zal de voorzieningenrechter wel een dwangsom verbinden, maar een lager bedrag en maximum dan gevorderd.
3.10.
Ten slotte wijst de voorzieningenrechter de gevorderde advertentiekosten af omdat over de hoogte daarvan niets is gesteld of gebleken.
De krakers moeten een proceskostenveroordeling betalen aan [eisende partij]
3.11.
De krakers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden tot nu toe begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
715,00
Totaal
1.190,47
Zoals toegelicht onder 3.8 zijn de nakosten niet in dit bedrag van € 1.190,47 begrepen.
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.13.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Datgene wat één van hen betaalt, hoeven de anderen niet nogmaals te betalen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt de krakers om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] in Utrecht te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken,
4.2.
veroordeelt de krakers om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de sleutels van dit pand aan [eisende partij] af te geven,
4.3.
veroordeelt de krakers om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoen aan de onder 4.2 genoemde veroordeling om de sleutels af te geven, tot een maximum van € 1.000,00 is bereikt,
4.4.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
4.5.
veroordeelt de krakers hoofdelijk in de proceskosten, waarvan de hoogte tot nu toe is begroot op € 1.190,47 (voor de nakosten: zie 3.8 en 3.11), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.6.
veroordeelt de krakers hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.
JO/4972

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 557a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 66 Rv.
3.Zie hierna onder 3.4.
4.Dit volgt uit artikel 557a lid 2 Rv.
5.Op grond van artikel 237 lid 4 Rv, zie: Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, onder 3.5.