ECLI:NL:RBMNE:2025:3868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11531570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebrekkige pvc-visgraatvloer en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, die een overeenkomst heeft gesloten met gedaagde voor de koop en het leggen van een pvc-visgraatvloer, schadevergoeding wegens gebreken aan de vloer. Eiser stelt dat de vloer niet deugdelijk is gelegd, met als gevolg dat deze op meerdere plekken niet goed aansluit, omhoog komt en deels los ligt. Eiser vordert primair een verklaring dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en vordert daarnaast een schadevergoeding van € 12.750,74. Gedaagde betwist de overeenkomst en voert verweren aan. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen en dat de verweren van gedaagde grotendeels niet slagen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser deels toe, waarbij de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 5.577,74. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de gebreken in het werk en dat de verbintenis tot nakoming is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11531570 \ UC EXPL 25-1078
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: R. de Sterke,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.V. Rekker.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- aanvullende producties van [eiser] van 18 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 juni 2025. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, [A] , en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [B] , indirect bestuurder van [gedaagde] (hierna te noemen: [B] ), bijgestaan door de gemachtigde van [gedaagde] . Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] stelt met [gedaagde] een overeenkomst te hebben gesloten voor de koop en het leggen van een pvc-visgraatvloer (hierna: de pvc-vloer). Die vloer zou niet deugdelijk, gebrekkig zijn gelegd, waardoor de pvc-vloer gebreken vertoont. Zo sluit de pvc-vloer op meerdere plekken niet goed aan, komt de pvc-vloer op sommige plekken omhoog en ligt de pvc-vloer (deels) los. [eiser] vordert primair voor recht te verklaren dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en – zoals tijdens de mondelinge behandeling toegelicht – dat [eiser] daarom gerechtigd was om de verbintenis tot nakoming van [gedaagde] om te zetten in de verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Daarnaast vordert hij € 12.750,74 aan (vervangende en aanvullende) schadevergoeding, rente en kosten. Subsidiair vordert [eiser] nakoming, schadevergoeding, rente en kosten. [gedaagde] betwist dat zij een overeenkomst met [eiser] heeft gesloten. Voor zover dat wel het geval zou zijn, voert [gedaagde] meerdere verweren en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
2.2.
De kanontrechter beslist dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat de verweren van [gedaagde] grotendeels niet slagen. De vorderingen van [eiser] worden deels toegewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
Op 28 april 2022 is er een overeenkomst met [gedaagde] gesloten voor i) de koop en het leggen van een pvc-vloer volgens [eiser] dan wel ii) het leveren en het leggen van een pvcvloer volgens [gedaagde] . Het ging in totaal om 54 m2 aan pvc-vloer voor een bedrag van € 3.489,79. De offerte en de factuur staan op naam van [onderneming 1] , gevestigd op de [adres 1] in [plaats] . Op de offerte staat als werkadres de [adres 2] in [plaats] , zijnde het woonadres van [eiser] , vermeld.
3.2.
In mei 2022 heeft [gedaagde] de pvc-vloer op het woonadres van [eiser] gelegd.
Omdat de pvc-vloer volgens [eiser] gebrekkig is gelegd en daardoor gebreken vertoont, heeft hij bij [gedaagde] daarover geklaagd. Op 17 september 2022 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en verzocht om de gebreken binnen 21 dagen te herstellen. Op 11 oktober 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat zij niet bereid is om de gebreken aan de pvc-vloer te herstellen.
3.3.
Op 3 november 2022 heeft [C] , werkzaam voor de leverancier van de door [gedaagde] gebruikte vloerlijm, op verzoek van [gedaagde] de pvc-vloer geïnspecteerd en aangegeven dat de gebreken niet te wijten zijn aan de vloerlijm, maar aan een gebrekkige egalisatie van de vloer.
3.4.
[eiser] heeft vervolgens deskundige [D] , werkzaam bij [onderneming 2] (hierna: [D] ), ingeschakeld om de pvc-vloer te beoordelen. [D] heeft dit op 19 maart 2024 gedaan en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 30 april 2024. Hierin staat – onder meer – dat:
  • de pvc-vloer niet op de juiste manier is geëgaliseerd, een uitgehaalde pvc-strook laat een vervuiling in de egaline-laag zien en pvc-stroken komen los;
  • op een door [gedaagde] aan [D] toegezonden foto is waargenomen dat de werkvloer vol met kalk-/verfvlekken zat. Als daarover is geprimed/gelijmd, dan zal de pvc-vloer nooit vast blijven zitten;
  • de gehele pvc-vloer vervangen moet worden, omdat herstel van de pvc-vloer niet mogelijk is;
  • de verwijderings- en vervangingskosten € 5.797,71 zijn.
3.5.
Op 3 september 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] een omzettingsverklaring gestuurd, waarin hij kenbaar maakt dat hij niet langer nakoming maar vervangende schadevergoeding van [gedaagde] verlangt. [eiser] sommeert [gedaagde] om niet alleen vervangende schadevergoeding maar ook aanvullende schadevergoeding aan hem te betalen. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. [eiser] is vervolgens overgegaan tot dagvaarding.

4.De beoordeling

[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat als gesteld en onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd betwist, vaststaat dat de op 28 april 2022 gesloten overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en [gedaagde] . Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
4.2.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat hij de overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten. [gedaagde] heeft dit in de conclusie van antwoord weersproken door te stellen dat niet [eiser] maar zijn broer, de heer [E] , haar opdrachtgever is, omdat de naam van zijn eenmanszaak [onderneming 1] op de door [gedaagde] opgestelde offerte en factuur staat. De kantonrechter verwerpt deze stelling van [gedaagde] . Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3.
[gedaagde] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie kunnen leiden i) dat [E] namens zijn eenmanszaak [onderneming 1] met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten dan wel ii) dat [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser] niet voor zichzelf een overeenkomst met [gedaagde] wilde sluiten maar de overeenkomst voor zijn broer wilde sluiten. Bovendien meldt [E] in een schriftelijke verklaring die [eiser] heeft overgelegd, dat hij geen overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten. Daartegen heeft [gedaagde] niets aangevoerd. Voorts is van belang dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft gesteld en [gedaagde] niet heeft weersproken, dat hij samen met zijn echtgenote naar de winkel van [gedaagde] is gegaan, alwaar hij met [gedaagde] in de persoon van [B] de overeenkomst ten behoeve van zijn woning heeft gesloten en aan [B] heeft gemeld dat [gedaagde] de offerte en de factuur op naam van de eenmanszaak van [E] mocht stellen in het kader van zijn voornemen om een samenwerkingsverband met zijn broer aan te gaan. Gelet hierop was dan ook voor [gedaagde] duidelijk dat [eiser] voor zichzelf en niet voor zijn broer en/of zijn eenmanszaak de overeenkomst sloot. Ook is van belang dat de werkzaamheden door [gedaagde] op het woonadres van [eiser] zijn verricht, waarbij [eiser] ook aanwezig was. Toen [eiser] na het leggen van de pvc-vloer gebreken constateerde en naar aanleiding daarvan contact opnam met [gedaagde] , is [gedaagde] ook met [eiser] daarover in contact getreden. [gedaagde] heeft op geen van de hiervoor genoemde momenten het bestaan van de contractsrelatie tussen hen beiden ter discussie gesteld. Gelet op al het voorgaande heeft [gedaagde] haar betwisting niet voldoende gemotiveerd en/of onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] op verzoek van [eiser] de offerte en de factuur op naam van [onderneming 1] heeft gesteld is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de overeenkomst niet tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand zou zijn gekomen.
De aangevoerde kwalificaties van de overeenkomst leiden tot eenzelfde beoordeling
4.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat zijn vordering is gebaseerd op een koop- en aannemingsovereenkomst (een zogenoemde ‘gemengde overeenkomst’) tussen een professionele partij ( [gedaagde] ) en een consument ( [eiser] ). [eiser] meent daarom consumentenbescherming te genieten. [gedaagde] heeft dat betwist. Volgens [gedaagde] is slechts sprake van een aannemingsovereenkomst en is de overeenkomst aangegaan tussen twee professionele partijen, waardoor [eiser] geen consumentenbescherming toekomt.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat in dit geval de exacte kwalificatie van de overeenkomst in het midden kan blijven. Het toetsingskader van de gemengde overeenkomst en de aannemingsovereenkomst leiden in deze procedure namelijk niet tot een andere uitkomst in de beoordeling. Dit wordt hierna uitgelegd.
Er is sprake van een tekortkoming / een gebrek in het werk
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeiende verbintenis. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.7.
[gedaagde] heeft de bevindingen en de conclusies van [D] als neergelegd in zijn rapport, niet weersproken. Evenmin heeft [gedaagde] een eigen deskundigenrapport ingebracht waaruit volgt dat de bevindingen en de conclusie van [D] onjuist zouden zijn. Wel heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling de onafhankelijkheid van [D] in twijfel getrokken door aan te voeren dat het ook voor haar mogelijk is om een deskundige in te schakelen die een rapport opstelt in lijn met haar visie en standpunt. Deze enkele stelling kan niet tot de conclusie leiden, dat de door [eiser] ingeschakelde deskundige zich bij zijn oordeelsvorming heeft geconformeerd aan het standpunt en de wensen van [eiser] . Er is dan ook geen reden om te oordelen, dat de inhoud van het rapport van [D] niet als onderbouwing van de stellingen van [eiser] kan dienen.
4.8.
Vaststaat dat de werkvloer bij aanvang van de werkzaamheden van [gedaagde] niet voldoende schoon was om geprimed en vervolgens verlijmd te worden met de pvc-vloer. Dat de werkvloer op het moment van het aanbrengen van de primer en vervolgens de lijm voor het leggen van de pvc-vloer niet voldoende schoon was, bevestigt [gedaagde] in een e-mail van 11 oktober 2022 en constateert [D] op de van [gedaagde] ontvangen foto van de werkvloer, zoals hij in zijn rapport heeft vermeld. Het ging om kalk/verfvlekken, waardoor vervuiling in de egaline laag is ontstaan. Door de primer en de lijm op deze werkvloer met kalk/verfvlekken aan te brengen zal de pvc-vloer nooit (goed) vast blijven zitten, aldus [D] . Gelet op het voormelde is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis om goed en deugdelijk werk te leveren, door de primer en de lijm op deze werkvloer met kalk/verfvlekken aan te brengen en vervolgens daarop de pvc-vloer te leggen. Er is dan ook een gebrek in het werk.
Waarschuwingsplicht: de gevolgen van de tekortkoming komen niet voor rekening van [eiser]
4.9.
[gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat de gevolgen van de tekortkoming(en) aan de pvc-vloer niet voor haar rekening komen, maar voor rekening van [eiser] . Zij doet hierbij een beroep op de artikelen 7:754 lid 1 in verbinding met 7:760 lid 2 BW. [gedaagde] stelt dat zij [eiser] vooraf gewaarschuwd heeft dat de werkvloer onvoldoende vlak was en daarbij heeft geadviseerd om een laminaatvloer in plaats van een dunne pvc-vloer te leggen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] die waarschuwing genegeerd en daarmee het risico genomen dat er problemen met de pvc-vloer konden ontstaan. [eiser] heeft het geven van deze waarschuwing door [gedaagde] betwist.
4.10.
Dit verweer van [gedaagde] treft geen doel. Of [gedaagde] daadwerkelijk voor het onvoldoende vlak zijn van de werkvloer [1] heeft gewaarschuwd, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. De daarover gevoerde discussie tussen partijen ziet immers niet op het onvoldoende schoon zijn van de werkvloer en de negatieve gevolgen daarvan voor de hechting van de primer, de lijm en de pvc-vloer. Omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] [eiser] heeft gewaarschuwd dat het primen en het lijmen van de pvcvloer op een werkvloer met kalk-/verfvlekken tot hechtingsproblemen kan leiden, faalt het beroep van [gedaagde] op de artikelen 7:754 lid 1 en 7:760 lid 2 BW.
Onderzoeksplicht: [gedaagde] wordt niet ontslagen van haar aansprakelijkheid
4.11.
[gedaagde] heeft verder het verweer gevoerd dat zij op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van de aansprakelijkheid voor het gebrek in het werk als gevolg van de oneffenheden en/of het onvoldoende vlak zijn van de werkvloer. Volgens [gedaagde] had [eiser] dit bij de oplevering van de pvc-vloer namelijk kunnen vaststellen en bij [gedaagde] moeten melden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] dat niet gedaan.
4.12.
Ook dit verweer treft geen doel, omdat dit niet ziet op het gebrek in het werk zoals onder 4.8. is vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] het niet goed hechten van de primer, de lijm en de pvc-vloer op het moment van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Het beroep van [gedaagde] op artikel 7:758 lid 3 BW faalt dan ook. [gedaagde] is niet van haar aansprakelijkheid voor het gebrek in het werk ontslagen.
4.13.
Gelet op het voorgaande, is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan [gedaagde] ontslagen is van haar verplichting tot het wegnemen van het gebrek in het werk.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding wordt deels toegekend
4.14.
De kantonrechter wijst de gevorderde schadevergoeding toe tot een bedrag van (€ 4.965,18 + € 612,56 =) € 5.577,74. Volledigheidshalve wordt hierbij overwogen dat de consumentenbeschermende bepalingen die gelden bij een consumentenkoop, waarop [eiser] een beroep heeft gedaan, niet tot de toekenning van een ander/hoger bedrag aan schadevergoeding zouden hebben geleid.
De rechtsvordering van [eiser] wegens een gebrek in het werk is niet verjaard
4.15.
[gedaagde] heeft gesteld dat de rechtsvordering van [eiser] op grond van artikel 7:661 BW is verjaard. Dat verweer slaagt niet. [eiser] heeft de verjaringstermijn van zijn rechtsvordering met de omzettingsverklaring namelijk rechtsgeldig gestuit. De stelling van [gedaagde] dat de verjaringstermijn niet is gestuit omdat zij de omzettingsverklaring niet heeft ontvangen, verwerpt de kantonrechter. De omzettingsverklaring heeft immers wel werking. Zie ter motivering hiervan wat onder 4.18. staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Van verjaring is dan ook geen sprake.
De verbintenis tot nakoming van [gedaagde] is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding [2]
4.16.
Op 17 september 2022 heeft [eiser] per aangetekende post en per e-mail een ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd met het verzoek de gebreken aan de vloer binnen 21 dagen na ontvangst te verhelpen. Met een e-mail van 11 oktober 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat niet zal worden overgegaan tot herstel van de pvc-vloer. Dit betekent dat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim is met betrekking tot haar verplichting tot het wegnemen van het gebrek.
4.17.
Op 4 september 2024 heeft [eiser] per aangetekende post een omzettingsverklaring aan [gedaagde] toegezonden, waarin staat vermeld dat de verbintenis tot nakoming (het wegnemen van het gebrek in het werk) wordt omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Dat poststuk heeft [eiser] ongeopend retour ontvangen. Daarom heeft hij op 12 september 2024 de omzettingsverklaring ook per e-mail aan [gedaagde] toegezonden.
4.18.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de omzettingsverklaring niet heeft ontvangen, waardoor de omzettingsverklaring geen werking heeft. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in dat standpunt. De omzettingsverklaring heeft wel werking. [3] Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de door [eiser] overgelegde scans van het poststuk en een bon van PostNL valt af te leiden dat het poststuk met de omzettingsverklaring aangetekend is verstuurd en op het adres van [gedaagde] is aangeboden, maar daar vervolgens is geweigerd. Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat het poststuk mogelijk op een ander adres is aangeboden en door een ander is geweigerd, maar [gedaagde] heeft daartoe geen concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd. Een enkele theoretische mogelijkheid is onvoldoende om [gedaagde] in deze stelling te volgen. Ook is gesteld noch gebleken dat de postbezorging in de betreffende periode verstoord is geweest in het postcodegebied van [gedaagde] . Omdat niet in geschil is dat het poststuk naar het adres van [gedaagde] is verzonden en als gesteld en niet voldoende weersproken vaststaat dat het poststuk aldaar is geweigerd, komt het niet bekend zijn met de inhoud van deze brief voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.19.
Verder wordt overwogen dat [eiser] de omzettingsverklaring ook per e-mail aan [gedaagde] heeft toegezonden op het mailadres [e-mailadres] . Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat die e-mail niet door [gedaagde] zou zijn ontvangen, zoals door [gedaagde] gesteld. [eiser] mocht redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde] op het hiervoor genoemde e-mailadres kon worden bereikt en dat de omzettingsverklaring daarop is aangekomen. Het gaat namelijk om een e-mailadres dat bij recente contacten tussen partijen door [gedaagde] is gebruikt. [4] Verder is gesteld noch gebleken dat de (elektronische) bezorging van e-mailberichten in de betreffende periode verstoord is geweest.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verbintenis tot nakoming (het wegnemen van het gebrek in het werk) van [gedaagde] rechtsgeldig door [eiser] is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
[gedaagde] moet € 4.965,18 aan [eiser] betalen als vervangende schadevergoeding
4.21.
[eiser] heeft in deze procedure een tweetal bedragen gevorderd die kwalificeren als vervangende schadevergoeding. Het gaat om € 997,68 voor het machinaal verwijderen van de pvc-vloer en de plinten en € 3.987,50 voor de aanschaf van een nieuwe pvc-vloer, inclusief egaliseren en leggen. De kantonrechter wijst deze bedragen grotendeels toe.
4.22.
De gevorderde kosten voor het machinaal verwijderen van de pvc-vloer en de plinten heeft [eiser] met de offerte van 16 juli 2023 slechts onderbouwd tot een bedrag van € 977,68. Deze kosten worden daarom tot dat bedrag toegewezen. De gevorderde kosten voor de aanschaf van een nieuwe pvc-vloer heeft [eiser] met de offerte van 10 december 2024 volledig onderbouwd en worden daarom geheel toegewezen.
4.23.
[gedaagde] heeft gesteld dat de schade moet worden begroot naar de prijspeil die gold op het moment van de schadeveroorzakende handeling. Omdat voormelde offertes dateren van een veel latere datum dan het schademoment, kunnen die niet dienen ter berekening van de schade. Volgens [gedaagde] is de omvang van de schade lager.
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] haar betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd en/of onderbouwd. Zij heeft immers niet gesteld welk schadebedrag in mei 2022 aan de orde zou zijn. Zo heeft zij geen offerte van een ter zake deskundige overgelegd, die meldt wat de vervangende schadevergoeding in mei 2022 dan zou zijn geweest. Omdat [gedaagde] niet onderbouwd een alternatief schadebedrag heeft genoemd en de door [eiser] gevorderde vervangende schadevergoeding lager uitvalt dan door deskundige [D] is beraamd, wordt deze schadevergoeding toegewezen.
4.25.
Overigens kan [gedaagde] niet in haar stelling worden gevolgd dat mei 2022 als peildatum geldt ingeval sprake is van toepassing van artikel 6:87 BW. De verbintenis tot vervangende schadevergoeding is immers in september 2024 ontstaan en niet in mei 2022. [5]
[gedaagde] hoeft geen aanvullende schadevergoeding aan [eiser] te betalen
4.26.
[eiser] heeft in deze procedure een drietal bedragen gevorderd die kwalificeren als aanvullende schadevergoeding. Het gaat om € 995,00 voor het ontruimen van de woning, transporteren en opslaan van de meubels, € 817,00 voor drie overnachtingen en € 5.341,00 voor herstel en schilderen van muren. Deze bedragen worden afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.27.
Niet is vast komen te staan dat het voor [eiser] noodzakelijk is om zijn woning te ontruimen en zijn meubels te laten transporteren en elders op te slaan, zodat de oude pvcvloer kan worden verwijderd en de nieuwe pvc-vloer kan worden gelegd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] zijn spullen die zich op de begane vloer bevinden, waar de oude pvcvloer ligt, ook tijdelijk naar de eerste verdieping en/of naar de tuin kan verplaatsen. [eiser] heeft dat niet weersproken. Deze kosten daarom worden afgewezen.
4.28.
Verder is niet komen vast te staan dat de drie gevorderde overnachtingen noodzakelijk zijn omdat de woning (waaronder met name de keuken) onbegaanbaar zijn ten tijde van het verwijderen van de oude en het leggen van de nieuwe pvc-vloer. [gedaagde] heeft dit namelijk gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagde] vindt de verwijdering van de oude en het leggen van de nieuwe pvc-vloer op de begane grond plaats en is de rest van de woning daardoor gewoon begaanbaar. Ook is volgens [gedaagde] een nieuwe pvc-vloer weer begaanbaar vanaf drie uur nadat die is verlijmd. [eiser] heeft dat niet weersproken. Ook heeft [eiser] zijn stelling dat tijdens de herstelwerkzaamheden de woning (waaronder de keuken) onbegaanbaar is verder niet onderbouwd. Omdat verder ook niet is gebleken dat de aard van de werkzaamheden de woning onbegaanbaar maakten, worden de kosten voor de overnachtingen afgewezen.
4.29.
Ook is niet komen vast te staan dat het nodig is dat na verwijdering van de oude pvcvloer de onderkant van alle muren op de begane grond wegens beschadiging hersteld moeten worden en/of alle muren op de begane grond opnieuw geschilderd moeten worden om kleurverschil te voorkomen. [gedaagde] heeft dit namelijk betwist. Volgens [gedaagde] kan het vervangen van de oude pvc-vloer en de MDF Hogeplinten [6] (hierna: de plinten) zonder schade aan de onderkant van de muren plaatsvinden. Indien bij het verwijderen van de plinten de onderkant van de muren toch beschadigd wordt, dan kan dit volgens [gedaagde] eenvoudig plaatselijk worden bijgewerkt. Voorts bevindt de onderkant van de muren zich achter de nieuwe plinten, waardoor het volgens [gedaagde] niet nodig is om alle muren op de begane grond wegens het gestelde kleurverschil opnieuw te schilderen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , is het vervolgens aan [eiser] om zijn stelling dat het een en ander wel nodig is nader te motiveren en/of te onderbouwen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. De gevorderde kosten voor het herstellen en het opnieuw schilderen van de muren wijst de kantonrechter daarom af.
De door [gedaagde] te betalen bedragen zijn inclusief btw
4.30.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de btw over de verschuldigde bedragen moet worden afgewezen, omdat [eiser] namens de eenmanszaak [onderneming 1] van zijn broer [E] , dus uit hoofde van een bedrijf handelde. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Zoals eerder is vastgesteld, is de overeenkomst niet tussen [E] en [gedaagde] , maar tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen. Hierbij is niet gebleken dat [eiser] uit hoofde van een beroep of bedrijf heeft gehandeld. Dat betekent dat [eiser] de omzetbelasting niet kan verrekenen en de aan [eiser] verschuldigde bedragen moeten worden vastgesteld inclusief btw.
De verklaring van recht wordt afgewezen
4.31.
[eiser] heeft verzocht voor recht te verklaren, dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomst en/of onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] en dat [eiser] daarom gerechtigd was om – zo heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling mondeling toegelicht – de verbintenis tot nakoming van [gedaagde] om te zetten in de verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat zijn belang bij de gevorderde verklaring er in is gelegen dat de schade nog niet is hersteld en er mogelijk nog toekomstige schade volgt.
4.32.
Deze vordering wordt afgewezen vanwege het ontbreken van voldoende belang. [7]
[eiser] heeft immers ook de veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van schade gevorderd. Gelet op deze vordering valt niet in te zien waarom [eiser]
daarnaastde gevorderde verklaring van recht nodig heeft. De omstandigheid dat de schade waarvan [eiser] in deze procedure vergoeding vordert nog niet hersteld is, levert niet een voldoende belang op. Het is overigens aan [eiser] om schade te herstellen met de toe te wijzen schadevergoeding.
Voorts overweegt de kantonrechter dat [eiser] niet heeft gemotiveerd welke mogelijke toekomstige schade zou kunnen ontstaan door de tekortkoming van [gedaagde] en waarom de omvang van die toekomstige schade (nog) niet in deze procedure zou kunnen worden begroot dan wel geschat. De enkele stelling dat toekomstige schade kan ontstaan is een te algemene stelling alsook theoretisch van aard en levert niet het vereiste voldoende belang op bij de gevorderde verklaring van recht.
[gedaagde] moet de deskundigenkosten aan [eiser] vergoeden
4.33.
De kantonrechter wijst de door [eiser] gevorderde vergoeding van de deskundigenkosten van € 612,56 toe. De kosten van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en als de deskundigenkosten zelf redelijk zijn (dubbele redelijkheidstoets). Naar het oordeel van de kantonrechter is aan deze toets voldaan. [eiser] kon namelijk (de omvang van) zijn schade niet zelfstandig vaststellen. Ook zijn de voor de deskundige gemaakte kosten redelijk te achten, gelet op de door hem geleverde inspanningen. Het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] een partijdeskundige heeft ingeschakeld, maakt het voorgaande niet anders. Dit zegt namelijk niets over de redelijkheid van het inschakelen van de deskundige en de redelijkheid van de kosten.
De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen
4.34.
Gelet op het voorgaande, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen. Aan de voorwaarde waaronder die vorderingen zijn ingesteld is immers niet voldaan. Overigens zou het onder 3. en 5. van het petitum gevorderde niet kunnen worden toegewezen, omdat dat ziet op de verbintenis van [gedaagde] tot nakoming (het wegnemen van het gebrek). Die verbintenis tot nakoming is door [eiser] echter omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De verplichting tot het wegnemen van het gebrek in het werk is daarmee komen te vervallen.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen
4.35.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom van (€ 4.965,18 + € 612,56 =) € 5.577,74 verschuldigd is. [gedaagde] moet dus de gevorderde wettelijke rente betalen. Tussen partijen is wel de ingangsdatum van de verschuldigde wettelijke rente in geschil. De kantonrechter wijst de wettelijke rente toe vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling. Niet kan worden aangeknoopt bij de ingebrekestelling van 17 september 2022, omdat die destijds is verstuurd met als doel nakoming door [gedaagde] te bewerkstelligen. De ingebrekestelling was niet gericht op het verkrijgen van de vervangende schadevergoeding dan wel de betaling van de deskundigenkosten. Van een dergelijke ingebrekestelling is niet gebleken, zodat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het moment van de dagvaarding.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
4.36.
De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten [8] moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 902,51) is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief (€ 791,20) dat hoort bij de toegewezen hoofdsom van € 5.577,74. De kantonrechter wijst het bedrag dan ook toe tot het wettelijke tarief.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.37.
Omdat beide partijen gedeeltelijk (on)gelijk krijgen, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om die reden worden de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente afgewezen.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.38.
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van (€ 4.965,18 + € 612,56 =) € 5.577,74, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 791,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op
30 juli 2025. [9]
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.Zijnde een van de meerdere zichzelf staande oorzaken voor het loskomen van de vloer, die [D] in zijn rapport heeft beschreven.
2.Zoals bedoeld in artikel 6:87 BW.
3.Zoals bedoeld in artikel 3:37 BW.
4.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
5.Zie in dit kader wat onder 3.7. en 3.8. van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 september 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:2984).
6.Zie de factuur van [gedaagde] die [eiser] als productie 1 heeft overgelegd.
7.Zoals bedoeld in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
8.Zoals vermeld onder 6. van het petitum van de dagvaarding.
9.Type: LHJ/63796