ECLI:NL:RBMNE:2025:3873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/6982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en terugvordering voorschotten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag van 2 september 2023 en de terugvordering van eerder verstrekte voorschotten aan eiser. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, wat de rechtbank heeft beoordeeld aan de hand van de door hem aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en de voorschotten heeft teruggevorderd. Eiser ontving eerder bijstand, maar na een onderzoek door het college is vastgesteld dat hij inkomsten had uit handel, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser heeft geprobeerd aan te tonen dat hij leningen heeft afgesloten om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: E. Chahid).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 2 september 2023 en de terugvordering van de aan eiser verstrekte voorschotten. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de hiervoor genoemde beslissingen van het college.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag mocht afwijzen en de voorschotten mocht terugvorderen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en verloop van deze procedure

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
2. Eiser ontving een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een interne melding is er een onderzoek ingesteld. Op grond van de resultaten daarvan heeft het college met het besluit van 31 augustus 2023 de bijstand ingetrokken vanaf 11 april 2023 omdat eiser inkomsten heeft uit handel via [website] . Ook heeft het college een bedrag van € 4.284,44 teruggevorderd over de periode van 11 april 2023 tot en met 31 juli 2023.
2.1.
Met het besluit op bezwaar van 6 december 2023 heeft het college het besluit van 31 augustus 2023 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. De rechtbank heeft op 5 december 2024 eisers beroep tegen het besluit 6 december 2023 ongegrond verklaard (zaaknummer UTR 24/452). Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
Hoe is deze procedure verlopen?
2.2.
Eiser heeft op 2 september 2023 een aanvraag om bijstand gedaan met terugwerkende kracht tot 31 juli 2023. Het college heeft eiser op 9 november 2023 een voorschot van € 1.040,- toegekend en op 13 december 2023 nogmaals eenzelfde voorschot.
2.3.
Met het besluit van 22 december 2023 heeft het college de aanvraag van 2 september 2023 afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
2.4.
Met een apart besluit van 22 december 2023 heeft het college besloten de voorschotten terug te vorderen. Eiser heeft tegen deze besluiten op 10 januari 2024 bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het besluit van 1 mei 2024 is het college bij zijn besluiten van 22 december 2023 gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.6.
De rechtbank heeft dit beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld tegelijkertijd met het beroep met zaaknummer UTR 24/8379. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Over de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 2 september 2023
3. De periode die de rechtbank in deze zaak moet beoordelen loopt van 2 september 2023 (de datum van de aanvraag) tot 22 december 2023 (de datum van het besluit).
4. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
Stelt het college te hoge eisen aan de bewijslast?
5. Eiser voert aan dat het college te hoge eisen stelt aan de wijze waarop hij aannemelijk moet maken dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Eiser zit in de situatie waarin hij geen inkomen heeft en de werkwijze van het college is dat er pas na een paar werken een voorschot wordt toegekend. Dit heeft tot gevolg dat eiser in een complexe situatie komt waarbij hij achteraf iets moet bewijzen wat niet van tevoren is meegedeeld.
6. De rechtbank stelt voorop dat iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. [1]
7. De rechtbank stelt vast dat eisers vanaf 26 juli 2023 geen bijstand meer ontvangt omdat het college de bijstand vanaf die datum heeft opgeschort. [2] Eiser heeft op 3 september 2023 een nieuwe aanvraag gedaan en op 9 november 2023 een eerste voorschot gekregen. Gezien de op eiser rustende bewijslast ligt het dan ook op zijn weg om aannemelijk te maken hoe en waarvan hij in de periode vanaf 26 juli 2023 heeft geleefd. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser al eerder bijstand heeft aangevraagd en ontvangen. Zodoende wist hij, althans had hij er redelijkerwijs bekend mee kunnen dan wel moeten zijn, dat en hoe hij aannemelijk moet maken dat hij de bijstand nodig heeft. Bovendien heeft het college in de brieven van 28 september 2023 en 9 oktober 2023 aangegeven welke stukken eiser (nog) moet inleveren. Het college vraagt in deze brieven onder meer om bewijs van de door eiser opgegeven sieraden/antiek ter waarde van € 2.800,- en om de bankafschriften van al zijn rekeningen van 1 januari 2023 tot 31 maart 2023 en van 15 juli 2023 tot en met 30 september 2023. Ook legt het college in deze brief uit dat als eiser of iemand anders geld heeft gestort op zijn betaalrekeningen, hij moet aangeven van wie dat geld komt en dat er ook een verklaring nodig is van die persoon. De stelling dat het college in dit verband te veel van eiser heeft gevraagd en dat eiser achteraf iets moet bewijzen wat hem niet van tevoren is meegedeeld, volgt de rechtbank niet. Bovendien lag het op de weg van eiser om contact op te nemen met Werk en Inkomen als een en ander hem niet duidelijk was.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij de bijstand nodig heeft?
8. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Het college heeft daarbij allereerst in aanmerking mogen nemen dat uit de bankafschriften blijkt dat eiser in de te beoordelen periode zeer weinig geld heeft uitgegeven aan levensonderhoud. In de periode van 1 september 2023 tot en met 7 oktober 2023 was dit in totaal € 1,19 en in de periode van 8 oktober 2023 tot en met 7 november 2023 € 2,47 per dag. In de periode van 8 november 2023 tot en met 21 december 2023 heeft eiser € 4,70 per dag aan levensonderhoud uitgegeven en daarnaast zijn er uitgaven bij Kruidvat en Action van € 256,17.
9. Eiser heeft voor het geringe aantal zichtbare uitgaven voor levensonderhoud als verklaring gegeven dat hij wel eens bij familie en vrienden eet. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij van vrijdag tot en met zondag met zijn kinderen bij zijn opa en oma verblijft en dat hij eten van zijn vader meekrijgt. Deze verklaringen acht de rechtbank echter onvoldoende om het verschil tussen eisers uitgaven voor levensonderhoud en het gemiddelde bedrag voor levensonderhoud volgens het Nibud (€ 8,50 per dag) te kunnen verklaren. Bovendien heeft eiser zijn stellingen niet onderbouwd.
10. Eiser voert verder aan dat hij leningen heeft moeten afsluiten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat de door eiser overgelegde verklaringen achteraf zijn opgesteld doet volgens hem niet af aan de transparantie van de transacties. De verklaringen zijn voldoende objectief verifieerbaar en het college kan bij twijfel altijd contact opnemen met de persoon die de lening heeft verstrekt. Het is logisch dat er geen schriftelijke leningovereenkomst is; haast was geboden en alles ging in goed vertrouwen.
11. De rechtbank overweegt dat iemand in beginsel geen recht op bijstand heeft als hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn als iemand in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Dan moet de betrokkene in ieder geval aannemelijk maken dat hij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet hij aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening is en dat die dus moet worden terugbetaald en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal in beginsel volstaan. [3]
12. De rechtbank oordeelt dat eiser met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij leningen is aangegaan om te voorzien in zijn levensonderhoud. Dit legt de rechtbank hieronder uit.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat [ex partner] (hierna: ex-partner) de huur vijf keer (rechtstreeks aan verhuurder) heeft betaald en [oma] (hierna: oma) twee keer. Eiser geeft aan dat hij dit moet terugbetalen maar dat er niets over op papier staat. Na de hoorzitting heeft eiser verklaringen overgelegd van zijn ex-partner, zijn oma en [A] . De rechtbank oordeelt dat eiser met deze verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij leningen is aangegaan om in zijn levensonderhoud te voorzien. Allereerst is daarbij van belang dat deze (ongedateerde) verklaringen achteraf zijn opgesteld zodat niet aannemelijk is dat al bij de betaling de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft die moet worden terugbetaald. Bovendien volgt uit de verklaring van eisers ex-partner dat zij eiser een bedrag van € 3.500,- zou hebben geleend voor huur, vaste lasten en leefgeld. Dit terwijl eiser ter onderbouwing van deze leningen afschriften van betalingen van haar bankrekeningen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een bedrag van € 3.191,15 zou hebben betaald. Hetzelfde geldt voor de verklaring van eisers oma. In deze verklaring wordt een lening van € 2.300,- genoemd terwijl uit de door eiser overgelegde afschriften blijkt dat zij een bedrag van € 1.951,85 (eenmaal huur + een bedrag van € 1.344,22 voor de aflossing van een lening) heeft betaald. Daarbij komt dat eisers tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zijn oma twee keer de huur heeft betaald. Uit de door eiser overgelegde bankafschriften volgt verder dat eiser op 2 en 3 december 2023 € 190,- zou hebben afgelost bij zijn oma, maar onduidelijk is welke schuld dit betreft. In de (ongedateerde en achteraf opgestelde) verklaring van [A] staat dat hij een bedrag van € 750,- contant aan eiser heeft geleend maar ook dit heeft eiser niet met (objectieve) stukken onderbouwd. Ook staat in deze verklaring dat eiser € 150,- aan Tribak zou hebben afgelost maar dit is niet nader onderbouwd. Tot slot is van belang dat eiser zijn stelling dat hij de sieraden – die hij op het moment van de aanvraag nog had – met een waarde van € 1.800,- als borg aan zijn ex-partner heeft gegeven, evenmin met stukken heeft onderbouwd.
14. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende. omstandigheden verkeerde. Het college heeft de aanvraag dan ook op die grond mogen afwijzen.
Over de terugvordering van de voorschotten
15. Het college heeft de voorschotten teruggevorderd omdat de aanvraag van 2 september 2023 is afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In het kader van de evenredigheidstoets ziet het college ook geen reden om af te zien van de terugvordering.
16. Eiser voert aan dat hij door de terugvordering in een financieel en sociaal onhoudbare situatie terecht komt. Eiser heeft psychische problemen. Hij heeft dit al eerder aangetoond en is toen vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Het college neemt ten onrechte het standpunt in dat er niets bekend zou zijn over psychische problemen.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
18. De Participatiewet (Pw) kent de bevoegdheid om de gevolgen van de terugvordering te beperken. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan de bijstandverlenende instantie immers geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dit begrip is een open norm die er toe leidt dat de bijstandverlenende instantie bij een beslissing over deze bevoegdheid niet alleen rekening moet houden met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar ook andere belangen en relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging moet betrekken. Die beslissing zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten kunnen doorstaan. Het is aan een betrokkene om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. [4]
19. Het college heeft wat eiser naar voren heeft gebracht niet hoeven aanmerken als dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet daarvan af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige belangenafweging. Eiser heeft zijn stelling dat hij door de terugvordering in een financieel en sociaal onhoudbare situatie terecht komt niet nader onderbouwd. De door eiser gestelde psychische problemen heeft hij ook niet nader onderbouwd. Eiser heeft gesteld dat hij eerder wegens psychische problemen is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen en dat zijn situatie dus bij het college bekend is. Daarover heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat eiser eerder ontheffing had van de sollicitatieplicht geen dringende reden vormt om van terugvordering af te zien. Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat de procedure waarbij eiser is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen van een tijd geleden is en dat eiser nu werkt. Het ligt dus op de weg van eiser om in deze procedure zijn beroep op dringende redenen met recente informatie over zijn psychische gesteldheid te onderbouwen.
20. Dit leidt tot de slotsom dat het college bij afweging van de betrokken belangen geen dringende reden heeft hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:190.
2.Zie onder 1.2 van de uitspraak van 5 december 2024 (UTR 24/452).
3.Zie bv. overweging 5.2 van de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1382.
4.Zie de overwegingen 4.9.2 en 4.9.7 van de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.