ECLI:NL:RBMNE:2025:3877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
542754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en ondertoezichtstelling in familierechtelijke procedure met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over de omgang met hun minderjarige dochter. De rechtbank heeft op verzoek van de vader de MASIC uitgevoerd door de Raad voor de Kinderbescherming, waaruit bleek dat er geen veiligheidsrisico's zijn voor onbegeleide omgang tussen de vader en de dochter. De rechtbank heeft een opbouwregeling vastgesteld voor de omgang, die begint met begeleide omgang en uiteindelijk leidt tot onbegeleide omgang. De moeder heeft verzocht om een omgangsregeling met een veiligheidsplan, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft ook een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en de communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de omgangsregeling en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht, locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/542754 / FO RK 22-840
Gezag en omgang
Beschikking van 30 juli 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [plaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.J.C. Silven,
tegen
[de moeder],
wonende in [plaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.A. Rost Onnes.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 22 februari 2023, op [2023] en op 18 november 2024 beslissingen genomen. De rechtbank verwijst voor het procesverloop tot aan 18 november 2024 naar die beschikkingen. De rechtbank heeft na 18 november 2024 de volgende stukken ontvangen:
  • een bericht van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 januari 2025;
  • een bericht van de Raad van 14 januari 2025;
  • een bericht van de man van 14 januari 2025;
  • een bericht van de Raad met als bijlage een rapport van 30 april 2025;
  • een bericht van de moeder van 13 mei 2025;
  • een gewijzigd verzoek van de vader van 15 mei 2025;
  • een bericht van de moeder van 23 juni 2025
  • een bericht van de vader van 23 juni 2025.
  • een brief van de moeder van 4 juli 2025.
De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd, deze pleitnota is toegevoegd aan het dossier.
1.2.
De moeder heeft voor de zitting verzocht om partijen gescheiden te horen. De vader heeft daarop gereageerd dat hij die beslissing aan de rechtbank overlaat, maar dat hij wil vernemen hoe de rechtbank het beginsel van hoor- en wederhoor dan waarborgt.
1.3.
De rechtbank heeft tijdens de vorige zitting waargenomen dat de moeder niet in staat was het woord te voeren. De moeder heeft uitgelegd dat dat komt door de spanning die zij ervaart als zij de vader ziet. De rechtbank vindt het in het kader van hoor en wederhoor belangrijk dat de moeder in staat wordt gesteld haar mening tijdens een zitting naar voren te brengen. De rechtbank ziet daartoe in dit specifieke geval geen andere mogelijkheid dan het gescheiden horen van partijen. De rechtbank heeft eerst gehoord:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [A] en [B] , namens de Raad.
De rechtbank heeft daarna gehoord:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • [A] en [B] namens de Raad.
1.4.
De rechtbank is van oordeel dat met deze oplossing, waarbij de advocaten bij beide zittingsdelen aanwezig zijn en de informatie uit het eerste zittingsdeel voor de vader in het tweede zittingsdeel is herhaald, voldoende is voldaan aan de beginselen van hoor en wederhoor.
1.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de vijfjarige [minderjarige (voornaam)] in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vindt. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van [2023] vervangende toestemming verleend aan de vader om [minderjarige (voornaam)] te erkennen. Daarmee zijn de vader en de moeder allebei juridisch ouder van:
[minderjarige], geboren op [2019] in [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van [2023] het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] afgewezen. De moeder heeft daarmee het eenhoofdig gezag over [minderjarige (voornaam)] behouden.
2.3.
De rechtbank heeft verder bij dezelfde beschikking een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader twee uur per week, onder begeleiding van [instelling] , omgang heeft met [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank heeft bepaald dat de frequentie en/of duur van de omgang op initiatief van [instelling] kan worden uitgebreid zodra [minderjarige (voornaam)] dit aankan (en het praktisch te realiseren is voor [instelling] ).
2.4.
Bij beschikking van 18 november 2024 heeft de rechtbank opnieuw een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat [minderjarige (voornaam)] een keer per week tweeëneenhalf uur begeleide omgang met de vader heeft bij [instelling] . De rechtbank heeft daarnaast een voorlopige informatieregeling vastgesteld die inhoudt dat de moeder een keer per maand een A4 moet sturen aan de vader met informatie over [minderjarige (voornaam)] , met daarbij een duidelijke en recente foto van [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank heeft de (verdere) beslissing over de omgang en de verzochte dwangsommen aangehouden in afwachting van de uitkomst van het Raadsonderzoek (in de vorm van de MASIC of een vergelijkbaar risicotaxatie-instrument);
2.5.
De vader wil nu:
  • dat [minderjarige (voornaam)] na een opbouw één weekenddag per week onbegeleide omgang met de vader heeft van 10.00 uur tot 19.00 uur, en vervolgens na een periode van zes maanden: dat [minderjarige (voornaam)] structureel één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vader verblijft waarbij de vader [minderjarige (voornaam)] ophaalt uit school en de moeder [minderjarige (voornaam)] bij het adres van de vader ophaalt;
  • één omgangsmoment door de week, specifiek gekoppeld aan een doordeweekse activiteit van [minderjarige (voornaam)] zoals zwemles, gymmen of dergelijke;
  • een vakantieregeling (is door de vader verwerkt in een schema);
  • dat er een dwangsom wordt vastgesteld van € 500,- per keer dat de moeder de omgang niet nakomt;
  • dat [minderjarige (voornaam)] onder toezicht wordt gesteld.
De vader handhaaft verder zijn verzoek ten aanzien van de informatieregeling, inhoudende dat de moeder, voor zover mogelijk, verplicht wordt om de vader, met stukken onderbouwd, te informeren over de duur dat [minderjarige (voornaam)] speltherapie ontvangt en de voortgang daarvan.
2.6.
De moeder wil:
  • dat de verzoeken van de vader ten aanzien van de omgang worden afgewezen;
  • dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld waarin in drie fases wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang van één weekenddag per veertien dagen en in de andere week een woensdagmiddag gekoppeld aan een activiteit in [plaats 2] , bijvoorbeeld zwemles. De moeder heeft daarbij ook een veiligheidsplan opgesteld en wil dat de speltherapeut als onafhankelijke derde fungeert.

3.De beoordeling

De conclusie
3.1.
De rechtbank zal:
  • een reguliere omgangsregeling vaststellen waarin met een opbouw (zie rechtsoverweging 4.1.) wordt toegewerkt naar een omgangsregeling waarin [minderjarige (voornaam)] met de vader is: eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur en één extra omgangsmoment per week gekoppeld aan bijvoorbeeld zwemles;
  • bepalen dat de feestdagen bij helfte verdeeld moeten worden;
  • ten aanzien van de vakanties bepalen dat gedurende de meivakantie van 2026 de reguliere regeling doorloopt, dat [minderjarige (voornaam)] in de zomer van 2026 twee aaneengesloten weken bij de vader is en vier weken bij de moeder is en dat vakanties met ingang van de herfstvakantie van 2026 bij helfte worden verdeeld;
  • [minderjarige (voornaam)] onder toezicht stellen van Samen Veilig Midden-Nederland voor de duur van een jaar;
  • een informatieregeling vaststellen die inhoudt dat de moeder de vader één keer per maand informatie stuurt over relevante zaken zoals de gezondheid van [minderjarige (voornaam)] , school en hobby’s;
  • de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De overige verzoeken wijst de rechtbank af. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
De MASIC
De opdracht
3.2.
De rechtbank heeft in de beschikking van 18 november 2024 het volgende opgenomen:
“De wijze waarop de ouders hun geschiedenis met elkaar beschrijven is totaal verschillend. Volgens de moeder heeft de vader haar verkracht en heeft hij fysiek en mentaal geweld tegen haar gebruikt tijdens de relatie. Vroeger en ook nu is volgens de moeder sprake van dwingende controle van de vader naar de moeder. Dit alles trekt een zware wissel op de moeder en haar welzijn. Zij volgt intensieve traumatherapie om de gebeurtenissen te verwerken. De moeder herkent signalen van zichzelf bij [minderjarige (voornaam)] . Mede hierdoor vindt de moeder het moeilijk om [minderjarige (voornaam)] naar de omgangsmomenten met de vader te brengen. (…) Vader herkent dat wat de moeder vertelt in het geheel niet. Hij ontkent stellig dat hij de moeder (en [minderjarige (voornaam)] ) geweld heeft aangedaan. Volgens hem maakt de moeder zich dan ook schuldig aan smaad en laster. (…) Hoewel het vaststellen van feiten over het verleden als gezegd moeilijk is, kan er naar het oordeel van de rechtbank wel meer worden gedaan om te onderzoeken wat zich tussen de ouders heeft afgespeeld, nu dat dus ook van belang is voor de nu te nemen beslissingen”.
3.3.
De rechtbank heeft de Raad verzocht de MASIC of een vergelijkbaar risicotaxatie-instrument in te zetten. De MASIC bestaat uit een gestructureerd interview dat bij elke ouder apart wordt afgenomen. Met de MASIC worden gedetailleerde vragen gesteld over verschillende vormen van partnergeweld, zoals emotionele mishandeling, dwingende controle, lichamelijk geweld, seksueel geweld en stalking. Vervolgens wordt op basis van de informatie uit de twee interviews, eventueel aangevuld met informatie uit andere bronnen (bijvoorbeeld politiegegevens en medische gegevens) een beoordeling gemaakt of er (ex-)partnergeweld aanwezig is (geweest).
De bevindingen van de Raad
3.4.
De Raad heeft de MASIC uitgevoerd en daarover op 30 april 2025 een rapport uitgebracht. Uit de weging vanuit de MASIC komt naar voren dat beide ouders zich slachtoffer voelen van partnergeweld.
3.5.
Volgens de moeder is sprake van psychologische mishandeling, dwingende controle, lichamelijk geweld, seksueel geweld en belaging/stalking door de vader. Tijdens en na de relatie was de vader onvoorspelbaar, jaloers en opvliegend. Hij wilde bijvoorbeeld alle berichten uit haar telefoon zien en zij mocht geen mannelijke contacten hebben. De moeder zegt dat zij zich pas na verloop van tijd echt heeft gerealiseerd dat [minderjarige (voornaam)] is verwekt door verkrachting. De moeder heeft verder verteld dat zij de door haar gerapporteerde geweldsincidenten niet allemaal op het moment zelf als dreigend heeft ervaren. Het is ook een opeenstapeling geweest van uitspraken en incidenten die haar gevoel van onveiligheid jegens de vader heeft vergroot. De moeder is nog steeds zeer bang voor de vader en wil en kan geen gesprekken met hem voeren. De moeder maakt zich veel zorgen over [minderjarige (voornaam)] . Zij laat volgens de moeder zorgelijk gedrag zien sinds zij omgang heeft met de vader. De moeder maakt zich zorgen over mogelijke kindermishandeling als de vader onbegeleid contact met [minderjarige (voornaam)] zou hebben. Tijdens het interview bij de MASIC heeft de moeder gezegd dat het geweld de laatste twaalf maanden niet meer heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de moeder echter gezegd dat zij ook nu nog intieme terreur ervaart vanuit de vader, bijvoorbeeld door de aangifte die hij tegen haar heeft gedaan.
3.6.
De vader heeft tijdens het daten/de kortstondige relatie met de moeder geen geweld ervaren vanuit de moeder. Nadat de relatie was geëindigd heeft de moeder [minderjarige (voornaam)] bij de vader weggehouden en is zij begonnen met de valse beschuldigingen aan zijn adres. Dit heeft volgens de vader ook de afgelopen twaalf maanden nog plaatsgevonden, bijvoorbeeld door de beschuldiging dat vader tijdens de begeleide omgang zijn geslachtsdeel aan [minderjarige (voornaam)] heeft laten zien. De vader is niet bang voor de moeder, maar ervaart wel onveiligheid door de beschuldigingen. De beschuldiging van verkrachting heeft hem zeer diep geraakt. Hij wil geen gesprekken met de moeder.
3.7.
De Raad concludeert dat op basis van de MASIC onvoldoende feitelijke conclusies getrokken kunnen worden over het gerapporteerde partnergeweld dat volgens de moeder tijdens en na de relatie heeft plaatsgevonden. De geraadpleegde bronnen bevestigen deze door de moeder gerapporteerde geweldsincidenten niet. Op basis van de beschikbare informatie kan de Raad ook niet concluderen dat er sprake is van dwingende controle vanuit de vader naar de moeder. De Raad ziet op basis van de MASIC geen aanknopingspunten dat er sprake is van een herhalend patroon van geweld of dat er signalen van acute onveiligheid (met betrekking tot partnergeweld of kindermishandeling) van [minderjarige (voornaam)] , moeder of vader. De Raad concludeert verder dat er op basis van de MASIC geen acute onveiligheid is, aangezien er de afgelopen twaalf maanden geen incidenten zijn geweest.
3.8.
Over de moeder schrijft de Raad verder dat zij een psychische kwetsbaar is door psychische problemen in haar jeugd (depressie / eetproblematiek / trauma), die van invloed is op haar belastbaarheid. Over de vader schrijft de Raad dat hij een sturende indruk maakt, dat hij autoritair overkomt, weinig geduld heeft en ook wisselend is in zijn uitingen. Dat kan deels verklaard worden door de onmacht en wanhoop over het gebrek aan contact en omgang met [minderjarige (voornaam)] .
3.9.
De Raad ziet vanuit de bevindingen uit de MASIC, de laatste informatie vanuit [instelling] , de gesprekken met de ouders en het vorige onderzoek, bij vader of [minderjarige (voornaam)] geen contra-indicaties voor uitbreiding van de omgang met vader. De Raad adviseert een omgangsregeling waarbij uiteindelijk met een opbouw wordt gewerkt aan één weekenddag van 10.00 uur tot 19.00 uur per week en één omgangsmoment op een doordeweekse dag gekoppeld aan een specifieke activiteit, zoals zwemles of gymmen of dergelijke voor de duur van één à twee uur per week. De Raad adviseert dat [minderjarige (voornaam)] nog géén overnachtingen bij de vader zal hebben. Volgens de Raad kan dit eventueel anders zijn wanneer deze opbouw als positief wordt gezien. Bij voorkeur kunnen de ouders hier te zijner tijd in gezamenlijk overleg uit gaan komen.
De reactie van de ouders
3.10.
De ouders hebben gereageerd op het rapport. De moeder voelt zich niet gehoord in het rapport van de Raad. Zij benoemt dat er nog steeds signalen zijn van intieme terreur. De vader komt volgens de moeder verder de omgangsafspraken niet na en heeft een gebrek aan zelfreflectie. De moeder wil dat er met een opbouw wordt toegewerkt naar één weekenddag per veertien dagen en in de andere week een woensdagmiddag gekoppeld aan een activiteit in [plaats 2] , bijvoorbeeld zwemles. De moeder wil niet dat [minderjarige (voornaam)] bij de vader slaapt. Dit kan volgens de moeder pas als [minderjarige (voornaam)] ouder is en zelf kan beslissen.
3.11.
De vader is het wel eens met de bevindingen uit de MASIC. Ook kan hij zich vinden in de opbouw van de omgang. De vader vindt het alleen niet haalbaar om zelf een opbouw naar overnachtingen te realiseren omdat hij niet denkt dat de ouders daar samen toe in staat zijn. De vader wil daarom dat nu wordt bepaald dat [minderjarige (voornaam)] (met een opbouw) bij de vader zal overnachten.
Conclusie over veiligheidsrisico’s
3.12.
De rechtbank moet een beslissing nemen over de omgang die zij het meest in het belang van [minderjarige (voornaam)] acht.
3.13.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de MASIC, zoals ook blijkt uit de conclusies, geen instrument is waarmee primair aan waarheidsvinding wordt gedaan. De vraag bijvoorbeeld, of [minderjarige (voornaam)] is verwekt tijdens een verkrachting, blijft ook na de MASIC onbeantwoord. Dat is voor beide ouders bijzonder wrang. Wat de MASIC wél doet, is de gedetailleerde antwoorden die de ouders op de vragen geven naast de informatie uit andere bronnen leggen, om vervolgens een beoordeling te maken van (het type) partnergeweld. Met deze beoordeling brengt de MASIC ten slotte de veiligheidsrisico’s in kaart, die relevant zijn bij de vraag of en zo ja welke vorm van omgang er kan zijn tussen een kind en diens ouders.
Dat is ook in lijn met wat de familierechter geacht wordt te doen, namelijk terugkijken naar wat zich in het
verleden(mogelijk) heeft afgespeeld, met het oog op het nemen van beslissingen
over de toekomst.
3.14.
De rechtbank benadrukt dan ook dat zij met de te nemen beslissingen geen oordeel velt over wat er wel en niet waar is van wat beide ouders hebben verteld. De rechtbank velt alleen een oordeel over de veiligheidsrisico’s en de gevolgen daarvan voor de omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de vader.
3.15.
De rechtbank ziet op basis van de stukken en de MASIC onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige (voornaam)] onveilig is. De rechtbank heeft, onder meer op basis van de verklaringen van de omgangsbegeleider van [instelling] , de indruk dat [minderjarige (voornaam)] juist veel plezier beleeft aan de omgang. Zo beschrijft de omgangsbegeleider dat [minderjarige (voornaam)] open is in haar contact met de vader, dat ze hem dingen vertelt en dat ze hem fysiek opzoekt. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat het contact tussen de vader en [minderjarige (voornaam)] voor de moeder veiligheidsrisico’s oplevert.
Uitbreiden van contact
3.16.
Omdat de rechtbank geen veiligheidsrisico’s ziet in het contact tussen [minderjarige (voornaam)] en de vader, ziet de rechtbank ook niet langer een noodzaak tot begeleid contact. Ook ziet de rechtbank geen contra-indicaties voor een overnachting bij de vader. De rechtbank vindt het wel belang dat er een opbouw zit in de uitbreiding van het contact. [minderjarige (voornaam)] is namelijk nog niet gewend aan lang contact met de vader en heeft nog nooit ergens gelogeerd zonder haar moeder. De rechtbank vindt het verder in het belang van [minderjarige (voornaam)] (en de ouders) dat er een duidelijke omgangsregeling is. Zo weet [minderjarige (voornaam)] waar zij aan toe is. Een heldere regeling is ook belangrijk omdat de ouders niet in staat zijn om afspraken met elkaar te maken. De rechtbank ziet het in dat kader niet als mogelijkheid dat de ouders (op termijn) in staat zullen zijn om afspraken te maken over een overnachting bij de vader.
3.14.
De rechtbank volgt aldus het advies van de Raad, met de toevoeging dat er wél
wordt toegewerkt naar overnachtingen bij de vader. De rechtbank vindt dat met de geleidelijke opbouw [minderjarige (voornaam)] over negen maanden toe is aan een omgangsmoment per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij er ook steeds één extra omgangsmoment per week gekoppeld aan bijvoorbeeld zwemles. Dat is ook conform het verzoek van de vader. De rechtbank vindt deze regeling in het belang van [minderjarige (voornaam)] omdat de vader dan echt deel uitmaakt van het leven van [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank verwacht verder niet dat de ouders, gezien het gebrek aan contact, binnen afzienbare tijd in staat zijn om zelf afspraken te maken over de overnachtingen.
Feestdagen en vakanties
3.17.
De rechtbank zal de feestdagen conform het verzoek van de vader bij helfte verdelen. De vader vraagt verder om vanaf mei 2026 te bepalen dat [minderjarige (voornaam)] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal zijn. In mei 2026 is [minderjarige (voornaam)] , volgens het opbouwschema, aan het toewerken naar een lang weekend logeren bij de vader. De rechtbank vindt het daarom niet passend dat zij direct een hele week bij de vader is in de meivakantie. De rechtbank overweegt dus dat de reguliere omgangsregeling tijdens die vakantie doorloopt. Een verdeling bij helfte van de zomervakantie vindt de rechtbank te vroeg. Daarom bepaalt de rechtbank dat [minderjarige (voornaam)] in de zomer van 2026 twee aaneengesloten weken bij de vader is en vier weken bij de moeder. De rechtbank vindt dat de vakanties met ingang van de herfstvakantie in 2026 bij helfte verdeeld moeten worden.
Verwachtingen van de ouders
3.18.
De rechtbank verwacht van de moeder dat zij de hulp zal (blijven) aanvaarden die nodig is om [minderjarige (voornaam)] de emotionele toestemming te geven voor het uitvoeren van deze omgangsregeling. Hulp voor haar angsten, ofwel om die te verminderen, ofwel om die weg te houden bij [minderjarige (voornaam)] , is daarvoor aangewezen.
3.19.
Van de vader verwacht de rechtbank dat hij zich, uitzonderingen daargelaten, zal houden aan de omgangsregeling. Het is van groot belang dat de omgangsmomenten doorgaan: zowel voor [minderjarige (voornaam)] als voor het vertrouwen van de moeder in de vader. De rechtbank verwacht verder van de vader dat hij hulp zoekt bij zijn emotieregulatie.
De ondertoezichtstelling
De vader is ontvankelijk in zijn verzoek
3.20.
De vader heeft verzocht om [minderjarige (voornaam)] onder toezicht te stellen. De rechtbank kan op grond van artikel 1:255 lid 2 BW een kind onder toezicht stellen op verzoek van een ouder als de Raad niet overgaat tot indiening van het verzoek.
3.21.
De Raad heeft op zitting verklaard nu geen ondertoezichtstelling te verzoeken omdat de Raad nu geen beschermingsonderzoek heeft gedaan. De Raad kan zich voorstellen dat de rechtbank [minderjarige (voornaam)] onder toezicht stelt, maar heeft de hoopt dat het ouders lukt om met vrijwillige hulpverlening de situatie voor [minderjarige (voornaam)] te verbeteren. De vertegenwoordigers van de Raad hebben verder uitgesproken dat zij twijfelen of een ondertoezichtstelling passend is omdat er vooral zorgen zijn over de omgang. Ook wijst de Raad op het tekort aan beschikbare jeugdbeschermers.
3.22.
Omdat de Raad geen ondertoezichtstelling verzoekt, is de vader ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal dus overgaan op een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek.
3.23.
Om een kind onder toezicht te kunnen stellen moet er op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek sprake zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarnaast moet de ouder met gezag onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. De rechtbank moet wel de verwachting hebben dat de ouder met gezag dat binnen afzienbare tijd wel weer kan. De rechtbank vindt dat aan die vereisten zijn voldaan. Zij legt dat hierna uit.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.24.
[minderjarige (voornaam)] wordt naar het oordeel van de rechtbank ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De rechtbank ziet in het feit dat [minderjarige (voornaam)] geen onbelast contact met de vader heeft een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ten eerste maakt de rechtbank zich veel zorgen over het feit dat [minderjarige (voornaam)] door het gebrek aan onbelast contact geen eigen beeld van de vader heeft kunnen vormen. Dat heeft gevolgen voor haar identiteitsontwikkeling. Ook als [minderjarige (voornaam)] de vader met deze omgangsregeling wel meer gaat zien, bestaat er een risico dat zij moeite heeft met haar identiteitsontwikkeling. Het is voor de moeder, gezien de ervaringen die zij met de vader heeft, namelijk moeilijk om [minderjarige (voornaam)] in het geheel niet te belasten met haar eigen beeld van de vader.
3.25.
Omdat de belevingen van de ouders zo ver uit elkaar liggen en zij andere ideeën hebben over wat in het belang is van [minderjarige (voornaam)] , is er ook een risico dat [minderjarige (voornaam)] loyaliteitsproblemen krijgt. Het is belangrijk dat [minderjarige (voornaam)] niet het gevoel heeft te moeten kiezen tussen haar ouders, maar dat zij het gevoel krijgt dat zij van beide ouders mag houden en het bij beide ouders leuk mag hebben. Hiervoor is het belangrijk dat [minderjarige (voornaam)] de emotionele toestemming van beide ouders krijgt voor het contact over en weer. Er moet daarnaast zicht zijn op de belevingswereld van [minderjarige (voornaam)] en wat in haar belang is.
Vrijwillig kader ontoereikend
3.26.
Een ondertoezichtstelling richt zich in beginsel op de gezaghebbende ouder, in dit geval de moeder. De rechtbank heeft niet de verwachting dat de moeder, als gezaghebbende ouder, in staat is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging volledig zelfstandig weg te nemen. De moeder is namelijk niet in staat tot communicatie met de vader. Een jeugdbeschermer is nodig om te beoordelen welke mogelijkheden de ouders hebben in het vormgeven van het ouderschap. Aangezien dat de afgelopen jaren in het vrijwillig kader niet is gelukt, vindt de rechtbank een gedwongen kader nodig. Daarnaast vindt de rechtbank dat de moeder ondersteund moeten worden in het accepteren van de nieuwe werkelijkheid waarin [minderjarige (voornaam)] regelmatig omgang heeft met de vader. Tot slot is het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer toeziet op de hulpverlening die [minderjarige (voornaam)] nodig heeft en daarop zal inzetten. Zo is de geïndiceerde speltherapie voor [minderjarige (voornaam)] nog steeds niet van de grond gekomen, terwijl die wel urgent is.
De doelen
3.27.
De kinderrechter vindt een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk zodat gewerkt kan worden aan de volgende doelen:
  • [minderjarige (voornaam)] heeft de ruimte om een eigen beeld van haar vader te vormen;
  • [minderjarige (voornaam)] wordt niet belast door de pijn en de emoties van de ouders over elkaar (als [minderjarige (voornaam)] naar de vader gaat moet zij de ruimte krijgen om het daar leuk te hebben en andersom);
  • Er is zicht op de belevingswereld van [minderjarige (voornaam)] ;
  • [minderjarige (voornaam)] heeft ouders die in staat zijn om, al dan niet via derden, afspraken te maken over de omgang en elkaar op de hoogte kunnen houden over hoe het met [minderjarige (voornaam)] gaat.
Informatie verstrekken aan de gecertificeerde instelling
3.28.
Aangezien deze ondertoezichtstelling niet vooraf is gegaan door een jeugdbeschermingsonderzoek, beschikt de gecertificeerde instelling (hierna GI) niet over stukken. De rechtbank kan zich om die reden voorstellen dat de ouders de eerdere beschikkingen, stukken en rapporten van de Raad, met de GI zullen delen.
De informatieregeling
3.29.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 november 2024 een voorlopige informatieregeling vastgesteld. Dit was, vanwege het summiere contact tussen de vader en [minderjarige (voornaam)] , een zeer uitgebreide informatieregeling. Omdat de vader [minderjarige (voornaam)] met de nieuwe omgangsregeling frequent en langer zal zien, ziet de rechtbank geen reden meer voor een dergelijke uitgebreide informatieregeling mét foto. De rechtbank stelt een informatieregeling vast die inhoudt dat de moeder de vader één keer per maand informatie stuurt over relevante zaken zoals de gezondheid van [minderjarige (voornaam)] , school en hobby’s.
De overige verzoeken
Geen dwangsom
3.30.
De rechtbank koppelt geen dwangsom aan de omgangsregeling, zoals de vader heeft verzocht. De rechtbank vindt het karakter van een dwangsom niet bij deze situatie passen. Bovendien zal er binnen de ondertoezichtstelling aandacht zijn voor de omgangsregeling en het naleven daarvan.
Geen veiligheidsplan en geen speltherapeut als onafhankelijke derde
3.31.
De rechtbank zal, voor zover zij daar al een beslissing over kan nemen, geen veiligheidsplan vaststellen (zoals de moeder heeft verzocht). De rechtbank gaat ervan uit dat de jeugdbeschermer, indien er onverhoopt signalen van onveiligheid zijn, hierop zal acteren. Aangezien een jeugdbeschermer een onafhankelijke derde is, ziet de rechtbank ook geen noodzaak tot koppelen van een speltherapeut aan de omgangsregeling als onafhankelijke derde.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.32.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende reguliere omgangregeling vast:
  • gedurende vier weken: één keer per week gedeeltelijke begeleide omgang van 2,5 uur, waarbij zowel de start als ook de afronding bij [instelling] plaats vindt. Er wordt toegewerkt naar een extra omgangsmoment per week waarbij vader deels betrokken is bij de zwemles van [minderjarige (voornaam)] . Moeder brengt [minderjarige (voornaam)] naar [instelling] , vader neemt [minderjarige (voornaam)] vanuit daar mee naar zwemles. Aan het einde van de zwemles haalt moeder of iemand uit moeders netwerk [minderjarige (voornaam)] op bij de zwemles;
  • na (in totaal) een periode van twee maanden wordt de omgang uitgebreid naar één weekenddag van 10.00 uur tot 19.00 uur (afhankelijk van het werkrooster van de vader) per week: de eerste drie weken vindt het omgangsmoment van 10.00 uur tot 14.00 uur plaats, na drie weken kan er steeds worden uitgebreid met één uur per week. De moeder of iemand uit haar netwerk brengt [minderjarige (voornaam)] en de vader brengt [minderjarige (voornaam)] terug naar de moeder of iemand uit moeders netwerk. Ondertussen is er ook steeds één extra omgangsmoment per week gekoppeld aan bijvoorbeeld zwemles, waarbij de moeder of iemand uit moeders netwerk [minderjarige (voornaam)] brengt en de vader [minderjarige (voornaam)] terugbrengt naar de moeder of iemand uit moeders netwerk;
  • na (in totaal) een periode van zes maanden: uitbreiden naar één omgangsmoment per week van vrijdag tot zaterdag 19.00 uur. De vader haalt [minderjarige (voornaam)] uit school en brengt haar weer terug naar de moeder of iemand uit moeders netwerk. Ondertussen is er ook steeds één extra omgangsmoment per week gekoppeld aan bijvoorbeeld zwemles, waarbij de moeder of iemand uit moeders netwerk [minderjarige (voornaam)] brengt en de vader [minderjarige (voornaam)] terugbrengt naar de moeder of iemand uit moeders netwerk;
  • na (in totaal) een periode van negen maanden: [minderjarige (voornaam)] heeft eens per veertien dagen omgang met de vader van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur. De vader haalt [minderjarige (voornaam)] uit school en brengt haar weer terug naar de moeder of iemand uit moeders netwerk. Ondertussen is er ook steeds één extra omgangsmoment per week gekoppeld aan bijvoorbeeld zwemles, waarbij de moeder of iemand uit moeders netwerk [minderjarige (voornaam)] brengt en de vader [minderjarige (voornaam)] terugbrengt naar de moeder of iemand uit moeders netwerk.
4.2.
bepaalt dat de feestdagen bij helfte worden verdeeld;
4.3.
bepaalt dat [minderjarige (voornaam)] in de zomervakantie van 2026 twee aaneengesloten weken bij de vader verblijft, en dat de vakanties vanaf de herfstvakantie van 2026 bij helfte worden verdeeld;
4.4.
stelt een informatieregeling vast die inhoudt dat de moeder de vader één keer per maand informatie stuurt over relevante zaken zoals de gezondheid van [minderjarige (voornaam)] , school en hobby’s;
4.5.
stelt [minderjarige (voornaam)] onder toezicht van Samen van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 30 juli 2025 tot 30 juli 2026.;
4.6.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het anders of meer verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.N. van Oostveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.