ECLI:NL:RBMNE:2025:4107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/4762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) van eiser wegens risico op ongewenste beïnvloeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 28 juli 2025, staat de intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) van eiser centraal. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de VGB ingetrokken na een hernieuwd onderzoek, waarbij werd vastgesteld dat het risico op ongewenste beïnvloeding en staatsgevaarlijke activiteiten niet kon worden uitgesloten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.P.K. Ruperti, is het niet eens met deze intrekking en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de VGB terecht heeft ingetrokken. De minister heeft vastgesteld dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser zijn vertrouwensfunctie naar behoren zal vervullen, gezien zijn eerdere bestuursfunctie binnen een inmiddels verboden organisatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn lidmaatschap van de organisatie onvoldoende basis biedt voor de intrekking van de VGB, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende grondslag had voor zijn besluit, en dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de afweging tussen persoonlijke belangen en nationale veiligheid, en bevestigt de bevoegdheid van de minister om een VGB in te trekken indien er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4762
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(gemachtigde: mr. A. van der Klugt).

1.Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de intrekking van de aan eiser eerder verleende verklaring van geen bezwaar (VGB). De minister heeft de verleende verklaring van geen bezwaar ingetrokken, omdat na een hernieuwd onderzoek bleek dat het risico op mogelijk ongewenste beïnvloeding en daaruit voortvloeiende staatsgevaarlijke activiteiten niet kan worden uitgesloten. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn VGB en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de VGB heeft kunnen intrekken. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

2.Procesverloop

2.1.
Met het bestreden besluit van 1 mei 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij zijn besluit over intrekking van de aan eiser verleende verklaring van geen bezwaar gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
2.4.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft daarbij voor een gedeelte een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en heeft daar geen gebruik van gemaakt. Per e-mailbericht van 27 mei 2025 heeft eiser wel toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Daarover is op 6 juni 2025 een beslissing genomen. De rechtbank heeft bepaald dat beperking van de kennisneming van een deel van de bedoelde stukken niet gerechtvaardigd is. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek op 19 juni 2025 gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit
3. Op grond van artikel 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) is de functie van eiser als operationeel leidinggevende bij [bedrijf] aangemerkt als een vertrouwensfunctie. Aan eiser is eerder een verklaring van geen bezwaar (VGB) verleend, op 30 oktober 2017 en opnieuw op 4 oktober 2022. Volgens het bestreden besluit berust de laatstgenoemde VGB op een ambtelijke misslag. Bij de besluitvorming van 4 oktober 2022 is per vergissing geen rekening gehouden met het feit dat eiser in de beoordelingsperiode tot 18 juni 2018 een publieke bestuursfunctie ( [...] ) bekleedde binnen [organisatie] , een inmiddels verboden organisatie. De minister stelt dat sprake is van een risico op ongewenste beïnvloeding, gelet op de eerdere bestuursfunctie, lidmaatschap en eiser’s contacten met (oud-)leden van de motorclub die ook familie zijn, na de verbodenverklaring.
Op grond hiervan heeft de minister bij besluit van 31 maart 2023 de eerder verleende VGB ingetrokken. Het bezwaar dat eiser tegen deze intrekking had ingediend, is op 1 mei 2024 afgewezen.
Had de minister voldoende grondslag om de VGB in te trekken?
4. Eiser voert aan dat het enkele gegeven dat hij voor een bepaalde periode lid was van en een bestuursfunctie bekleedde bij [organisatie] onvoldoende is om te stellen dat hij een risico is voor de nationale veiligheid. Eiser had in de beoordelingsperiode contacten met andere inmiddels voormalig leden van [organisatie] . Nadien had hij slechts sporadisch contact met familieleden die lid waren van [organisatie] . De minister heeft niet of gebrekkig nader onderzocht welke familieleden in verbinding staan met een crimineel circuit of anderszins nog actief zijn binnen een verboden [organisatie] of een daarop gebaseerd netwerk. Daarom berust het feit dat eiser lid en bestuurder was van [organisatie] en hij daarom een risico is voor de nationale veiligheid enkel op aannames.
4.1.
De minister heeft vastgesteld dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal vervullen. In het bestreden besluit wordt verwezen naar het advies van de Bezwarencommissie waarin de intrekking van de VGB is gemotiveerd. Daarin is onderzoek gedaan naar de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van eiser die leiden tot twijfels aan de vraag of eiser een vertrouwensfunctie naar behoren zal kunnen vervullen, conform artikel 7, tweede lid, onder d, van de Wvo. De minister heeft hierbij getoetst aan het in artikel 5 van de Beleidsregel genoemde criterium ‘onafhankelijkheid’, met daarbij de indicator van “ongewenste beïnvloeding”.
Het toetsingskader
5. De minister is bevoegd een eerder verleende verklaring van geen bezwaar (VGB) in te trekken indien blijkt dat onvoldoende waarborgen bestaan dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal nakomen. Ter beoordeling hiervan voert de minister een veiligheidsonderzoek uit, waarin gegevens worden betrokken die relevant zijn vanuit het oogpunt van nationale veiligheid. Welke gegevens dat zijn en hoe deze worden meegewogen, is uiteengezet in de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken en de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de AIVD en de MIVD.
5.1.
Uit deze beleidsstukken volgt dat bij de beoordeling onder meer wordt gelet op criteria zoals eerlijkheid, loyaliteit, integriteit, veiligheidsbewustzijn en onafhankelijkheid. Afhankelijkheid of beïnvloedbaarheid kan zowel voortkomen uit persoonlijke omstandigheden, zoals verslavingen of financiële problemen, als uit de omgeving, bijvoorbeeld door (ongewenste) beïnvloeding door de partner, familie, vrienden, organisaties of buitenlandse overheden. Dit kan de vertrouwensfunctionaris belemmeren in het maken van een onafhankelijke belangenafweging. In de Leidraad zijn indicatoren opgenomen die kunnen wijzen op risico’s of kwetsbaarheden, waaronder banden met personen of groeperingen die in verband worden gebracht met criminele activiteiten, zoals Outlaw Motorcycle Gangs .
5.2.
Bij een veiligheidsonderzoek worden in beginsel de gegevens beoordeeld over een periode van acht jaar voorafgaand aan de aanmelding voor het onderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is deze termijn niet onredelijk gelet op het zwaarwegende belang van de nationale veiligheid. Voor partners geldt in beginsel een beoordelingsperiode van vijf jaar.
5.3.
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, komt de minister beoordelingsruimte toe.
5.4.
Op grond van het bovenstaande en de vertrouwelijke stukken van de AIVD, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich wel op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser de kans loopt te worden beïnvloed door oud-leden van [organisatie] , een [organisatie] die verboden is door het Gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 18 juni 2019. [1] Dat eiser zijn lidmaatschap en bestuursfunctie zelf en voor de verbodenverklaring heeft opgezegd, doet daar niet af. Daarbij weegt mee dat eiser eerder zelf deel uitmaakte van dit netwerk en dat hij nog familieleden heeft die eveneens lid waren van deze organisatie en een (fors) strafblad hebben. Daarnaast worden Outlaw Motorcycle Gangs expliciet genoemd in de Beleidsregels, wat extra gewicht geeft aan de inschatting van het risico.
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Vertrouwensbeginsel en evenredigheidsbeginsel
6. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat zijn lidmaatschap van [organisatie] al bekend was ten tijde van de eerdere beoordeling, op basis waarvan hem op 4 oktober 2022 een VGB is verleend.
6.1.
De minister stelt dat de verstrekking op 4 oktober 2022 berust op een ambtelijke misslag en dat hem daarom in dat verband geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de minister is om aannemelijk te maken dat sprake is van een ambtelijke misslag. De rechtbank acht dit in dit geval niet evident. De minister heeft niet gemotiveerd waarom sprake zou zijn van een ambtelijke misslag en op welke wijze deze zou hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit daarom niet in de weg aan een geslaagd beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en de rechtbank zal zelf onderzoeken of het vertrouwensbeginsel in deze opgaat of dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6.3.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft een uitgebreid stappenplan uiteengezet voor de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel in haar uitspraak van 22 februari 2017. Zij onderscheidt 3 stappen in de beoordeling. [2] De eerste stap is het vaststellen of sprake is van een uitlating of gedraging die als toezegging kan worden aangemerkt. De tweede stap is de vraag of deze toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Aan deze twee stappen wordt in dit geval voldaan. Eiser heeft zijn lidmaatschap van [organisatie] nooit verzwegen, en mocht er daarom van uitgaan dat dit bij de beoordeling is betrokken en niet in de weg stond aan het verkrijgen van de VGB. Omdat de minister de VGB op 4 oktober 2022 zelf heeft verleend, is sprake van een toezegging die rechtstreeks aan de minister kan worden toegerekend. Dit betekent dat in beginsel een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan.
6.4.
Bij de derde stap hoort een belangenafweging. De rechtbank overweegt dat de minister in het kader van de evenredigheid wel een belangenafweging heeft gemaakt. De minister heeft hierover gesteld dat eiser, gelet op zijn achtergrond en ervaring, voldoende mogelijkheden heeft om elders werkzaamheden te verrichten waarvoor geen VGB is vereist. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de minister sprake van een beperkte inbreuk op de vrijheid van arbeidskeuze van eiser. Aan het belang van de nationale veiligheid komt dan ook zwaarder gewicht toe dan aan het belang van eiser bij het behouden van zijn huidige vertrouwensfunctie. Ook acht de minister het relevant dat eiser naar verwachting in een vervangend inkomen kan voorzien, hetgeen van belang is in het licht van de door hem genoemde zorgen over zijn woning en de zorg voor zijn kinderen. De rechtbank kan deze weging volgen. Op zitting heeft de minister toegelicht dat deze belangenafweging ook ziet op de weging van belangen bij het vertrouwensbeginsel. Omdat de minister een belangenafweging heeft gemaakt die ook van toepassing is op de belangenafweging bij het vertrouwensbeginsel en in het nadeel van eiser uitvalt, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand.
Is er sprake van een overtreding van Artikel 8 EVRM?
7. Eiser voert aan dat het uitgevoerde veiligheidsonderzoek een beperking is van zijn persoonlijke levenssfeer en niet gerechtvaardigd is, omdat het gestelde veiligheidsrisico dat eiser vormt niet is geconcretiseerd met feiten en omstandigheden, maar berust op niet onderbouwde twijfels en aannames.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat inmenging in het privé- en familieleven is toegestaan, indien deze bij wet is voorzien. Gelet daarop overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, gaat het instellen van een veiligheidsonderzoek ter beoordeling of een persoon in aanmerking kan komen voor de vervulling van een vertrouwensfunctie naar de aard van dat onderzoek gepaard met inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geeft de AIVD de bevoegdheid tot het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek. In artikel 7, tweede lid, van de Wvo is bepaald welke gegevens de AIVD in het onderzoek betrekt. Hieronder vallen de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van eiser (en zijn echtgenote). Aldus is voldaan aan het vereiste van een wettelijke grondslag voor zodanige inbreuk. Deze kan in een democratische samenleving noodzakelijk worden geacht in het belang van de nationale veiligheid. [3] Nu de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer waarmee het instellen van een veiligheidsonderzoek gepaard gaat, gerechtvaardigd is in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, heeft de minister in dit geval niet in strijd met dit artikel gehandeld. Dit artikel vereist dat de inmenging dan wel beperking bij wet is voorzien, hetgeen betekent dat de regelgeving voldoende nauwkeurig dient te zijn opgesteld. Dat is hier het geval, gelet op de duidelijke redactie van de artikelen 7 en 8 van de Wvo. Wel is immers voorzienbaar dat een verklaring van geen bezwaar kan worden geweigerd wegens veiligheidsredenen. [4]
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een overtreding van Artikel 11 EVRM?
8. Eiser voert aan dat het enkel op basis van zijn [...] bij een motorclub de VGB in te trekken, in strijdt is met het recht op vrijheid van vereniging ex artikel 11 EVRM, zonder dat deze inbreuk geoorloofd is.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Met de weigering en intrekking van de VGB is geen inbreuk gemaakt op het recht op vrijheid van vereniging. Het besluit van de minister is immers niet uitsluitend gebaseerd op het (voormalige) lidmaatschap of het [...] van [organisatie] , maar op de concrete persoonlijke omstandigheden van eiser, zowel binnen als buiten de motorclub , en op de blijvende connecties met (oud-)leden. Er is derhalve geen sprake van een belemmering om lid te zijn van een vereniging.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten van € 3.108,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde van € 647 per punt en een wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 mei 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- bepaalt dat de minister de proceskosten van € 3.108,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. Gomes de Jorge, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1451
2.Afdeling uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694
3.Afdeling uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:478
4.Afdeling uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:72