In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 28 juli 2025, staat de intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) van eiser centraal. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de VGB ingetrokken na een hernieuwd onderzoek, waarbij werd vastgesteld dat het risico op ongewenste beïnvloeding en staatsgevaarlijke activiteiten niet kon worden uitgesloten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.P.K. Ruperti, is het niet eens met deze intrekking en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de VGB terecht heeft ingetrokken. De minister heeft vastgesteld dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser zijn vertrouwensfunctie naar behoren zal vervullen, gezien zijn eerdere bestuursfunctie binnen een inmiddels verboden organisatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn lidmaatschap van de organisatie onvoldoende basis biedt voor de intrekking van de VGB, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende grondslag had voor zijn besluit, en dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de afweging tussen persoonlijke belangen en nationale veiligheid, en bevestigt de bevoegdheid van de minister om een VGB in te trekken indien er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van de betrokkene.