14.2De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet worden gelaten op grond van artikel 6:13 van de Awb. Eiseres heeft niet op een eerder moment in de procedure aan de orde gesteld dat de aan haar opgelegde watersysteemheffing en rioolheffing onrechtmatig zijn, omdat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijke besluitonderdelen. Alleen tegen de besluitonderdelen waartegen bezwaar is gemaakt, staat gelet op voormeld artikel beroep bij de rechter open. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
15. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
16. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 1 april 2021 en de dag van deze uitspraak zit – naar boven afgerond – 4 jaar en 4 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 2 jaar en 4 maanden.
17. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden bij overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang. Dat beginsel vindt uitzondering voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Dat geringe financiële belang werd gesteld op € 15,-.In een dergelijk geval bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
18. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad de bagatelgrens verhoogd, naar € 1.000,- financieel belang bij de procedure.De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de wijzigingen uit zijn arrest van 14 juni 2024 niet gelden voor zaken waarin (i) eiseres voorafgaande aan de datum van dat arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van het arrest reeds was overschreden. Aan die cumulatieve voorwaarden is in dit geval voldaan, nu reeds door de heffingsambtenaar voor de datum van het arrest is vastgesteld dat de redelijke termijn voor die fase van de procedure was overschreden. Derhalve moet worden getoetst aan de jurisprudentie zoals deze was vóór het arrest van 14 juni 2024 en moet worden vastgesteld of het belang van de procedure in de beroepsfase groter was dan € 15,-.
19. De bagatelgrens uit het arrest van 14 juni 2024 is niet op onderhavige zaak van toepassing, maar de rechtbank ziet wel aanleiding om van de in dit arrest geformuleerde definitie van het financiële belang bij een procedure uit te gaan. Uit overweging 3.3.3 volgt dat het financiële belang in beginsel bestaat uit het financiële voordeel dat een belanghebbende krijgt als het ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. Het financiële belang bij de procedure wordt dus niet bepaald door de hoogte van een of meer fiscale beschikkingen evenmin de omvang van het bereikte financiële resultaat. Het financiële effect van een of meer door de belanghebbende ingenomen standpunten wordt buiten beschouwing gelaten indien en voor zover hij deze standpunten tegen beter weten in heeft ingenomen.
20. De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 350.000,-. Eiseres heeft in bezwaar een waarde van € 349.000,- bepleit en heeft dit in beroep tot aan de behandeling ter zitting niet aangepast. Eerst op zitting in beroep is een veel lagere waarde van € 299.000,- bepleit, wat, zo is ter zitting gesteld, met name is ingegeven door ontbrekende iWOZ-gegevens bij het in beroep door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport. De rechtbank laat deze op zitting bepleite waarde voor de bepaling van het financiële belang buiten beschouwing. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar de waarde van € 350.000,- voldoende aannemelijk gemaakt. Gelet op het zeer late moment waarop de nieuwe waarde is bepleit en de beperkte onderbouwing ervan, vindt de rechtbank dat dit standpunt tegen beter weten is ingenomen zoals hiervoor bedoeld.
21. De rechtbank zal daarom uitgaan van de tot aan de zitting voorgestane waarde van € 349.000. Het verschil tussen de vastgestelde waarde en de bepleite waarde is € 1.000,-. Het bij het standpunt van eiseres behorende financiële belang moet aan de hand van de percentages voor de onroerendezaakbelasting (0,07250 %) en de watersysteemheffing gebouwd (0,02330 %) worden berekend. Dat zijn de enige heffingen op de aanslag die aan de hand van de WOZ-waarde worden berekend. Het totale financiële belang komt daarmee op € 0,96. Dit is minder dan de bagatelgrens van € 15,-. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.