ECLI:NL:RBMNE:2025:4216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 22/1045
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en verzoek om heropening van het onderzoek afgewezen

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [plaats 1], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats 2], die de WOZ-waarde van haar woning aan de [adres 1] in [plaats 2] voor het belastingjaar 2021 heeft vastgesteld op € 350.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar haar bezwaar is ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 heeft de gemachtigde van eiseres een verzoek gedaan om heropening van het onderzoek, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen onderbouwing voor was gegeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiseres heeft in beroep een lagere waarde van € 299.000,- bepleit, maar de rechtbank heeft deze waarde niet in overweging genomen omdat deze pas op zitting is gepresenteerd en onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, maar dat het financiële belang van de zaak onder de bagatelgrens ligt, waardoor het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats 2], verweerder
(gemachtigde: mr. D.J. Koopmans).

Inleiding

1.1
In de beschikking van 28 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats 2] (de woning), voor het belastingjaar 2021 van de woning vastgesteld op € 350.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenaresse ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
1.4
Het beroep is behandeld op de zitting van 23 juni 2025. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.
1.5
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. De gemachtigde heeft na het sluiten van het onderzoek een brief gestuurd met het verzoek om heropening van het onderzoek en een nadere mondelinge behandeling te organiseren. De rechtbank zal onder punt 5 ingaan op dit verzoek.

Overwegingen

2. Het door gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen, alsook verzoeken waarvan de relevantie niet nader is toegelicht en ook overigens niet duidelijk is. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd en vaak wordt pas op de zitting door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Deze rechtbank is reeds eerder ingegaan op deze wijze van procederen door de gemachtigde van eiseres. [1]
3. In dit geval heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader onderbouwd met een verweerschrift met een nieuw taxatierapport (ontvangen door de rechtbank op 10 maart 2025 en doorgezonden op 11 maart 2025 met het verzoek om een reactie op uiterlijk 8 april 2025), zodat de gemachtigde van eiseres ruimschoots de kans heeft gehad om daar tijdig op te reageren. In het licht van het voorgaande gaat de rechtbank alleen in op de daadwerkelijk op schrift gestelde gronden, eventueel geconcretiseerd op de zitting, die relevant zijn voor de beoordeling van deze uitspraak op bezwaar. Niet eerder op schrift aangevoerde gronden die pas op zitting zijn aangevoerd en niet relevante stellingen en verzoeken zoals hiervoor onder 2 omschreven, laat de rechtbank buiten beschouwing. Deze leiden niet tot onrechtmatigheid van de uitspraak op bezwaar.
4. Gemachtigde van eiseres heeft eerst op zitting een beroep gedaan op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2025. [2] De rechtbank zal hier, in afwijking van het voorgaande, wel op ingaan gelet op het feit dat de uitspraak pas is gepubliceerd op 13 juni 2025 en de heffingsambtenaar hier voldoende adequaat op heeft kunnen reageren op de zitting.
Verzoek om heropening
5. De rechtbank heeft in het verzoek van de gemachtigde (brief van 23 juni 2025, door de rechtbank ontvangen op 25 juni 2025) geen reden gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen en een nadere zitting te houden. De gemachtigde van eiseres heeft geen enkele onderbouwing gegeven waarom het onderzoek heropend zou moeten worden. Het verzoek om heropening van de zaak wordt om deze reden afgewezen.
Feiten
6. De woning is een in 1900 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 75 m².
Geschil
7. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2020. Eiseres heeft in bezwaar een lagere waarde van € 349.000,- bepleit. In het beroepschrift en in de aanvullende gronden is geen door eiseres voorgestane waarde vermeld. Tijdens de zitting heeft zij een waarde van € 299.000,- bepleit. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 350.000,-.
Beoordelingskader
8. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
9. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
10. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vijf verkopen in [plaats 2] , te weten:
  • [adres 2] , verkocht op 23 oktober 2019 voor € 375.000,-;
  • [adres 3] , verkocht op 18 november 2019 voor € 350.350,-;
  • [adres 4] , verkocht op 7 november 2019 voor € 325.000,-;
  • [adres 5] , verkocht op 9 november 2019 voor € 375.000,-;
  • [adres 6] , verkocht op 5 juli 2020 voor € 335.000,-.
Beoordeling van het geschil
11. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, het taxatierapport en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook appartementen zijn, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat ligging en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
12. Wat eiseres in beroep aanvoert over de (transacties betreffende de) vergelijkingsobjecten en de (gegevens op de) door de heffingsambtenaar overgelegde iWOZ-kaarten, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Het betoog van eiseres dat zij de waarde niet kan controleren omdat de heffingsambtenaar van een aantal referentiewoningen ten onrechte geen iWOZ-kaarten heeft verstrekt, volgt de rechtbank niet. IWOZ betreft een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Volgens vaste rechtspraak [3] zijn iWOZ-gegevens van de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten geen op de zaak betrekking hebbende stukken. De heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat dat in dit geval anders is.
Beroep op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2025
14. Eiseres heeft op de zitting erop gewezen dat in de aanslag van 28 februari 2021 ook rioolheffing en watersysteemheffing is geheven. De uitspraak van het Gerechtshof is daarom volgens haar ook in deze zaak van belang.
14.1
In de zaak die aan de uitspraak van 3 juni 2025 ten grondslag ligt, is in bezwaar aangevoerd dat de betreffende aanslagen moeten worden vernietigd, omdat zowel voor de rioolheffing als voor de afvalstoffenheffing de opbrengstlimiet is overschreden. Het Gerechtshof komt uiteindelijk tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat de opbrengstlimieten niet zijn overschreden, de tariefstellingen in de verordeningen jegens de betreffende belanghebbende onverbindend moeten worden verklaard en de aanslagen rioolrecht gebruiker en afvalstoffenheffing moeten worden vernietigd.
14.2
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet worden gelaten op grond van artikel 6:13 van de Awb. Eiseres heeft niet op een eerder moment in de procedure aan de orde gesteld dat de aan haar opgelegde watersysteemheffing en rioolheffing onrechtmatig zijn, omdat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijke besluitonderdelen. Alleen tegen de besluitonderdelen waartegen bezwaar is gemaakt, staat gelet op voormeld artikel beroep bij de rechter open. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
15. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. [4]
16. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 1 april 2021 en de dag van deze uitspraak zit – naar boven afgerond – 4 jaar en 4 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 2 jaar en 4 maanden.
17. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden bij overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang. Dat beginsel vindt uitzondering voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Dat geringe financiële belang werd gesteld op € 15,-. [5] In een dergelijk geval bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [6]
18. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad de bagatelgrens verhoogd, naar € 1.000,- financieel belang bij de procedure. [7] De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de wijzigingen uit zijn arrest van 14 juni 2024 niet gelden voor zaken waarin (i) eiseres voorafgaande aan de datum van dat arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van het arrest reeds was overschreden. Aan die cumulatieve voorwaarden is in dit geval voldaan, nu reeds door de heffingsambtenaar voor de datum van het arrest is vastgesteld dat de redelijke termijn voor die fase van de procedure was overschreden. Derhalve moet worden getoetst aan de jurisprudentie zoals deze was vóór het arrest van 14 juni 2024 en moet worden vastgesteld of het belang van de procedure in de beroepsfase groter was dan € 15,-.
19. De bagatelgrens uit het arrest van 14 juni 2024 is niet op onderhavige zaak van toepassing, maar de rechtbank ziet wel aanleiding om van de in dit arrest geformuleerde definitie van het financiële belang bij een procedure uit te gaan. Uit overweging 3.3.3 volgt dat het financiële belang in beginsel bestaat uit het financiële voordeel dat een belanghebbende krijgt als het ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. Het financiële belang bij de procedure wordt dus niet bepaald door de hoogte van een of meer fiscale beschikkingen evenmin de omvang van het bereikte financiële resultaat. Het financiële effect van een of meer door de belanghebbende ingenomen standpunten wordt buiten beschouwing gelaten indien en voor zover hij deze standpunten tegen beter weten in heeft ingenomen.
20. De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 350.000,-. Eiseres heeft in bezwaar een waarde van € 349.000,- bepleit en heeft dit in beroep tot aan de behandeling ter zitting niet aangepast. Eerst op zitting in beroep is een veel lagere waarde van € 299.000,- bepleit, wat, zo is ter zitting gesteld, met name is ingegeven door ontbrekende iWOZ-gegevens bij het in beroep door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport. De rechtbank laat deze op zitting bepleite waarde voor de bepaling van het financiële belang buiten beschouwing. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar de waarde van € 350.000,- voldoende aannemelijk gemaakt. Gelet op het zeer late moment waarop de nieuwe waarde is bepleit en de beperkte onderbouwing ervan, vindt de rechtbank dat dit standpunt tegen beter weten is ingenomen zoals hiervoor bedoeld.
21. De rechtbank zal daarom uitgaan van de tot aan de zitting voorgestane waarde van € 349.000. Het verschil tussen de vastgestelde waarde en de bepleite waarde is € 1.000,-. Het bij het standpunt van eiseres behorende financiële belang moet aan de hand van de percentages voor de onroerendezaakbelasting (0,07250 %) en de watersysteemheffing gebouwd (0,02330 %) worden berekend. Dat zijn de enige heffingen op de aanslag die aan de hand van de WOZ-waarde worden berekend. Het totale financiële belang komt daarmee op € 0,96. Dit is minder dan de bagatelgrens van € 15,-. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding en het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3430.
4.Zie ook hof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3894.
5.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR;2017:292, r.o. 2.3.
6.HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361, r.o. 3.3.2.
7.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.