– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende in de beroepsfase geleden schade tot een bedrag van € 231,
– veroordeelt de Staat in de door belanghebbende in de beroepsfase geleden schade tot een bedrag van € 1.269,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 314,25,
– veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 314,25,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 25 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 69 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 25 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 69 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
– wijst het verzoek om vergoeding van schade in hoger beroep af,
– bepaalt dat wettelijke rente is verschuldigd door de heffingsambtenaar en de Staat vanaf vier weken na openbaarmaking van de uitspraak van het Hof tot aan de dag van algehele voldoening.