ECLI:NL:RBMNE:2025:4337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
16/659151-18 (uitstel VI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak met recidiverisico

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in Afghanistan en thans verblijvende in Nederland, was in 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Hij had recht op voorwaardelijke invrijheidstelling per 18 oktober 2024, maar kon hier niet op aanspraak maken vanwege een gebrek aan rechtmatig verblijf. Op 20 februari 2025 werd zijn verblijfstitel gewijzigd, waardoor hij weer in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank had eerder al een uitstel van 150 dagen opgelegd, waardoor de nieuwe datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 20 juli 2025 zou vallen. De officier van justitie heeft op 6 juni 2025 een vordering ingediend om deze termijn met 120 dagen uit te stellen, omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn om het recidiverisico te beperken door middel van voorwaarden. Tijdens de zitting op 2 juli 2025 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en een reclasseringswerker gehoord. De reclassering heeft aangegeven dat er geen geschikte woonplek voor de veroordeelde beschikbaar is en dat er meer onderzoek nodig is naar de delictgerelateerde risicofactoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het recidiverisico momenteel onvoldoende kan worden ingeperkt en heeft de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, met een uitstel van 90 dagen. De nieuwe datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is vastgesteld op 18 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659151-18 (uitstel VI)
Zaaksnummer VI: 99/000548-45
Beslissing ex artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (OUD) van de meervoudige kamer voor strafzaken van 16 juli 2025
op de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2019 is
veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. De
tenuitvoerlegging hiervan is gestart op 20 februari 2018. Op basis van de aan veroordeelde
opgelegde straf had hij per 18 oktober 2024 recht op voorwaardelijke invrijheidsstelling. In
het geval van een invrijheidstelling zou het strafrestant 1217 dagen en de v.i.-proeftijd 1217
dagen bedragen.
Op 18 oktober 2024 had veroordeelde echter geen rechtmatig verblijf in Nederland en
daarom op grond van artikel 6:2:10 lid 3 onder c van het Wetboek van Strafvordering geen
recht op voorwaardelijke invrijheidsstelling. Op 20 februari 2025 is de verblijfstitel van
veroordeelde gewijzigd, waardoor hij sinds 20 februari 2025 in aanmerking kwam voor
voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Op 2 april 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat de duur van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt uitgesteld met 150 dagen. De datum waarop veroordeelde nu in aanmerking komt voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling is 20 juli 2025.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 6 juni 2025 strekt ertoe dat de rechtbank deze voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 120 dagen zal uitstellen.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 6 juni 2025 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

2.2. Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 2 juli 2025. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie, mr. A.L. Rinsma;
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam;
- de mevrouw [A] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.

3.De rapportage en toelichting daarop

Uit het rapport van 28 mei 2025 van Reclassering Nederland, opgesteld door mevrouw [A] is gebleken dat de reclassering op dit moment geen mogelijkheden ziet om met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken. De reclassering schrijft dat er uitgebreid onderzoek nodig is om duidelijkheid te krijgen over de delictgerelateerde risicofactoren. De Waag zal hier vanaf eind mei 2025 als externe psycholoog een onderzoek naar starten. De Waag is ook verzocht om een behandelplan op te stellen. Dit onderzoek neemt naar verwachting enkele weken tot maanden in beslag. Daarnaast is er vooralsnog geen (geschikte) woonplek voor veroordeelde beschikbaar, waarmee de basis voor een succesvolle re-integratie ontbreekt. Veroordeelde heeft een tijdelijke verblijfsvergunning tot september 2025 en vanaf juli 2025 kan hij een verzoek bij de IND indienen tot verlenging van zijn verblijfsvergunning. Welk besluit de IND daarop neemt en wanneer is nog onbekend. Inmiddels heeft veroordeelde een intake gehad met de Tussenvoorziening voor begeleid wonen. De Tussenvoorziening neemt het verzoek tot een daadwerkelijke plaatsing pas in overweging als veroordeelde daadwerkelijk een voortgezette verblijfsvergunning heeft per september 2025 en als De Waag duidelijkheid kan geven over de delict gerelateerde factoren en de risico's. De reclassering adviseert uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van minimaal 120 dagen.
Mevrouw [A] , reclasseringswerker, is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft verklaard dat de psycholoog van De Waag inmiddels met veroordeelde heeft gesproken en dat zij een rapport gaat opstellen. Mevrouw [A] heeft van de psycholoog vernomen dat veroordeelde goed heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat dit meer informatie heeft opgeleverd dan de gesprekken die veroordeelde eerder heeft gehad met de psycholoog van de penitentiaire inrichting. Ook de psycholoog van De Waag is van mening dat het een zeer zorgelijke situatie zou opleveren als veroordeelde nu zonder geschikte woonplek zou vrijkomen. Mevrouw [A] verwacht dat het zoeken naar een geschikte woonplek enkele weken tot twee maanden zal duren. Dit is ook afhankelijk van de wachttijden. De Tussenvoorziening overweegt plaatsing bij De Bolksbeek en hier is op het moment goede kans op een woonplek. De verwachting is dat het rapport van de psycholoog op 11 juli 2025 met veroordeelde kan worden besproken. Hierna kan de reclassering de Tussenvoorziening verzoeken om het traject met veroordeelde verder op te pakken. Mocht de IND op tijd een beslissing nemen over de verblijfsvergunning en de Tussenvoorziening ook een positief advies geven, dan zou een voorwaardelijke invrijheidsstelling over 90 dagen realistisch kunnen zijn.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering mondeling gewijzigd in die zin dat hij heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing, te weten een verlenging van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de duur van 90 dagen. Deze termijn is voldoende om huisvesting voor veroordeelde te regelen en de risicotaxatie en delictanalyse te laten slagen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels moet worden afgewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de gevorderde termijn van 120 dagen langer is dan noodzakelijk. De huidige verblijfstitel van veroordeelde loopt op 9 september 2025 af en daarvoor zal een beslissing zijn genomen of zijn verblijfsvergunning wordt verlengd. Veroordeelde is al in gesprek geweest met de psycholoog van De Waag en er hoeft hiervan enkel nog een rapport te worden opgesteld. Als de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt uitgesteld met 60 dagen is er tegen die tijd al duidelijkheid over de verblijfsvergunning van veroordeelde. De raadsman verzoekt de rechtbank dan ook om de vordering toe te wijzen voor de duur van maximaal 60 dagen.

5.Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 6:2:12, eerste lid, onder d, van het Wetboek van Strafvordering (OUD) kan onder meer een voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld of achterwege blijven, indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onderzoek, verricht door De Waag naar het recidiverisico van veroordeelde en naar de voorwaarden waarmee dit risico kan worden ingeperkt, inmiddels heeft plaatsgevonden, maar dat de onderzoeksresultaten nog moeten worden verwerkt in een rapport. Daarnaast is het van belang dat voor veroordeelde een passende woonplek wordt gevonden voordat hij voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het recidiverisico op dit moment onvoldoende kan worden ingeperkt door middel van voorwaarden en dat de voorwaardelijke invrijheidstelling daarom uitgesteld dient te worden.
Het traject bij de Tussenvoorziening is afhankelijk van de verlenging van de verblijfsvergunning van veroordeelde en van het rapport van de psycholoog van De Waag. Dat rapport zal naar verwachting op 11 juli 2025 met veroordeelde worden besproken. Hierna kan de Tussenvoorziening het verzoek tot plaatsing verder in overweging nemen. Als de IND tijdig een beslissing neemt op het verzoek tot verlenging van de verblijfsvergunning van veroordeelde zou volgens de reclasseringsmedewerkster de voorwaardelijke invrijheidsstelling over 90 dagen in kunnen gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een gedeelte van 90 dagen dient te worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe.
- bepaalt de duur waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld op een periode van 90 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling (20 juli 2025).
- stelt de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vast op 18 oktober 2025.
Deze beslissing is genomen door mr. J.E.S. Dolmans, voorzitter, mrs. S.M. van Lieshout en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom als griffier en uitgesproken ter openbaar terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.