In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] in [plaats]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 1.504.000,- per 1 januari 2023, waarop eiseres bezwaar had gemaakt. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op 4 juli 2024. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank de goede procesorde in acht nam. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 werd duidelijk dat eiseres geen concrete gronden had aangevoerd die de rechtbank konden overtuigen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door eiseres aangevoerde bezwaren niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de uitspraak op bezwaar in stand bleef. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank benadrukte het belang van een goede procesorde en het tijdig indienen van gronden in de procedure.