ECLI:NL:RBMNE:2025:4372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/4074
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak omgevingsvergunning straatwerk bij woning na herstel gebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van straatwerk bij de inrit van een woning. De rechtbank had eerder op 1 april 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin motiveringsgebreken in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] werden vastgesteld. Het college kreeg de kans om deze gebreken te herstellen. Na indiening van een aanvullende motivering door het college op 13 mei 2025, hebben eisers hun zienswijze gegeven. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

In de beoordeling heeft de rechtbank de aanvullende motivering van het college gevolgd en geoordeeld dat de geconstateerde gebreken zijn hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college met de omgevingsvergunning voor het veranderen van de uitweg heeft beslist op hetgeen is aangevraagd en dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de bewoners zwaarder wegen dan het behoud van structureel groen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, waardoor de omgevingsvergunning behouden blijft. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

1.
[eiser 1]en
[eiser 2];
2.
[eiser 3]en
[eiser 4];
3.
[eiser 5]en
[eiser 6];
4.
[eiser 7]en
[eiser 8], allen uit [plaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (het college), verweerder
(gemachtigde: S. Paffen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Gemeente [plaats](vergunninghouder).

Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het aanbrengen van straatwerk bij de inrit van de woning aan de [adres 1] te [plaats] .
1.2.
Op 1 april 2025 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) [1] gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er motiveringsgebreken kleven aan het bestreden besluit van 1 mei 2024. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 13 mei 2025 een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
2.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de omgevingsvergunning voor het veranderen van een uitweg heeft beslist op hetgeen is aangevraagd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat voor zover de bewoners aan de [adres 1] (de bewoners) in strijd met het bestemmingsplan gebruik maken van het perceel, eisers hiervoor een verzoek om handhaving bij het college kunnen indienen. Dat eventuele strijdige gebruik valt buiten de omvang van dit geding. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat het college wordt gevolgd in de motivering dat de vergunning die benodigd is op grond van de APV niet hoeft te worden geweigerd vanwege verkeersveiligheid [2] en dat er geen openbare parkeerplaats verloren gaat [3] .
2.3.
Ten aanzien van de afwijking van het bestemmingsplan heeft de rechtbank geoordeeld dat gelet op de planologische mogelijkheden de uitweg aangemerkt kan worden als een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening en dat het college terecht de belangen van de bewoners zwaarder heeft laten wegen dan het behoud van structureel groen.
2.4.
Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak vastgesteld dat het college niet heeft beslist op het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ook heeft het college bij de motivering ten aanzien van weigeringsgrond c, van artikel 2:12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente [plaats] 2023 (de APV), niet deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van het op onaanvaardbare wijze aantasten van het openbaar groen ter plaatse van de bestrating. Gelet hierop kleefden aan het bestreden besluit gebreken.
Herstelpoging van het college
3. Het college heeft voor beide door de rechtbank geconstateerde gebreken een nadere motivering van het bestreden besluit opgesteld. Deze motivering luidt (samengevat) als volgt.
Het gelijkheidsbeginsel
3.1.
Het college heeft ten aanzien van de geweigerde omgevingsvergunning voor het realiseren van een nieuwe inrit op het perceel [adres 2] te [plaats] toegelicht dat het hier gaat om een nog niet gerealiseerde uitweg ten behoeve van een elektrische auto. Hiervoor dient een gedeelte van een gemeentelijke berm te worden verwijderd en de verkeerssituatie wordt onveilig vanwege het gebruik van de inrit in combinatie met de smalle verkeersweg. Dit geval is niet vergelijkbaar met onderhavig geval, omdat het bij de [adres 1] gaat om een verbreding van een reeds bestaande uitweg ten behoeve van een tweede auto.
3.2.
Over de geweigerde omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit op het perceel [adres 3] te [plaats] heeft het college toegelicht dat de aanvrager ten onrechte een vergunning heeft aangevraagd. Het ging hier om het vragen van toestemming voor het gebruiken van grond om bij zijn perceel te komen. Deze toestemming is aan betrokkene verleend. Dit geval is volgens het college dan ook niet vergelijkbaar.
De onaanvaardbare aantasting van het openbaar groen
3.3.
In de aanvullende motivering is het college verder ingegaan op de door de rechtbank aangehaalde rechtspraak en heeft hierbij gesteld dat bij de vraag of het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, een belangenafweging dient te worden gemaakt. Daarnaast heeft de afdeling Groen nader gemotiveerd dat geen sprake is van het op onaanvaardbare wijze aantasten van openbaar groen, omdat er nog 9 m2 groen overblijft. Daarbij wijst de afdeling Groen erop dat bij de renovatie van de [wijk] in deze 9 m2 en in de plantbakken bij huisnummers 1 tot en met 5 nieuw groen wordt geplant. Dit is ook gunstig voor de groenbeleving en de biodiversiteit in de straat en de rest van de wijk.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank kan de aanvullende motivering van het college ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel en ten aanzien van het op het niet op onaanvaardbare wijze aantasten van openbaar groen volgen. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit heeft hersteld. In wat eisers aanvoeren in hun zienswijze ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Het gelijkheidsbeginsel
4.2.
Eisers hebben aangevoerd dat gevallen gelijk zijn als ze in de kern vergelijkbaar zijn op de onderdelen die voor het besluit belangrijk zijn. Daarbij hebben eisers aangevoerd dat het in het geval van [adres 2] net zoals in onderhavig geval gaat om het verbreden van een uitweg, waarbij groen dient te worden verwijderd en dat in onderhavig geval niet is gemotiveerd waarom dit geen onaanvaardbare aantasting is van het openbaar groen. De situatie van [adres 3] is volgens eisers wel vergelijkbaar, omdat in beide gevallen gemeentegrond van de gemeente dient te worden gebruikt om bij het perceel te komen. Verder is in beide gevallen sprake van het op onaanvaardbare wijze aantasten van openbaar groen. Eisers merken bij [adres 3] ook op dat ondanks het feit dat er toestemming is verleend in deze situatie, dit niet af doet aan het intrekkingsbesluit dat het college heeft genomen.
4.3.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of er juridisch én feitelijk gezien sprake is van gelijke gevallen. Dat de situaties aan hetzelfde beoordelingskader worden getoetst is onvoldoende om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen slagen. In de situaties bij [adres 2] en [adres 3] zijn er, zoals het college duidelijk uiteen heeft gezet, dermate feitelijke verschillen dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daarbij merkt de rechtbank op dat het in het geval van [adres 3] gaat om de bestemming ‘verkeer’ en ‘tuin’, zodat juridisch gezien ook daarom geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
Onaanvaardbare aantasting van het openbaar groen
4.4.
Eisers voeren aan dat het college met de verwijzing naar de eerdere motivering onvoldoende hebben gemotiveerd dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van openbaar groen. Dat het college in de toekomst bij het renoveren nieuw groen gaat planten, doet niet af aan het feit dat er sprake is van concrete en feitelijke vermindering van het huidige structurele groen. Dat betekent ook het verdwijnen van een bijdrage aan infiltratie, biodiversiteit en klimaatadaptatie. Er is volgens eisers sprake van een subjectieve toets ten aanzien van het groen, terwijl hiervoor geen grond is in de toepasselijke regelgeving. Tot slot wijzen eisers erop dat het college niet is ingegaan op de aantasting van de boomwortels en verwijzen naar het advies van de Toezichthouder Groen en Boomadviseur van de gemeente [plaats] ten aanzien van [adres 3] .
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 2:12 van de APV neergelegde stelsel voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel betreft. Dat houdt in dat dwingend is voorgeschreven dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd (‘slechts wordt geweigerd’) indien één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden zich voordoet/voordoen en dat de vergunning moet worden verleend indien geen van die weigeringsgronden zich voordoen. Er is dus sprake van een gebonden beschikking. Dit betekent dat voor een afweging van belangen in zoverre geen ruimte is. De eerdere motivering van het college waarbij de belangen van de bewoners zwaarder hebben gewogen ten aanzien van het verwijderen van groen was daarom ondeugdelijk.
4.6.
Ondanks voornoemde geldt dat bij de beoordeling van weigeringsgrond c (indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast) het college de aard van de aantasting en het verloren gaan van het openbaar groen dient af te wegen. Dat er sprake is van een aantasting van het groen is duidelijk. De rechtbank moet beoordelen of het college in dit geval zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van het op
onaanvaardbarewijze aantasten van het openbaar groen. De term ‘in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen’ betreft een rechterlijke beoordeling van de beoordelingsruimte die een bestuursorgaan heeft en die door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van het op onaanvaardbare wijze aantasten van openbaar groen, gelet op de overgebleven 9 m2 aan groen en vanwege het feit dat bij de renovatie nieuw groen zal worden geplant. De rechtbank kan daarbij volgen dat wordt gekeken naar de bestaande situatie en het compenseren van het verdwenen openbaar groen. Het college heeft hiervoor ook niet hoeven kijken naar een advies welke betrekking heeft op een niet-vergelijkbare situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische informatie
4.8.
Eisers stellen dat uit stukken blijkt dat de medische gegevens niet bij de beoordeling zijn betrokken en dat een gebrek aan het bestreden besluit kleeft.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat eisers hiermee een nieuwe beroepsgrond aanvoeren. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraak. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met deze beroepsgrond voeren eiser juist wel een geheel nieuwe beroepsgrond aan. De reactie van het college op de tussenuitspraak geeft geen aanleiding voor het nu aanvoeren van deze nieuwe beroepsgrond. Bovendien hebben eisers dit niet als zienswijze, maar als aanvullende informatie ingebracht na de tussenuitspraak.
4.10.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat in de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat in het kader van weigeringsgrond b (indien de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats) niet wordt toegekomen aan een beoordeling van de medische situatie van de bewoners aan de [adres 1] , omdat er nu juist géén openbare parkeerplaats verloren gaat. Enkel en alleen bij de beoordeling van de omgevingsvergunning ten aanzien van het afwijken van het bestemmingsplan zijn de medische gegevens relevant geweest voor het college. Zoals in rechtsoverweging 2.3 staat beschreven, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak daarover geoordeeld dat de uitweg aangemerkt kan worden als een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening en dat het college terecht de belangen van de bewoners zwaarder heeft laten wegen dan het behoud van structureel groen.
4.11.
Dat de medische gegevens zijn betrokken bij de beoordeling ten aanzien van de afwijking van het bestemmingsplan, blijkt uit het bestreden besluit. In het bestreden besluit is namelijk toegelicht dat de persoonlijke situatie van de bewoners bij de belangenafweging is meegenomen. De rechtbank stelt daarbij vast dat eisers op de hoogte waren van de medische stukken, aangezien eisers kenbaar hebben gemaakt dat een verklaring van eigen behandelaren onvoldoende is en zij hebben verzocht om een onafhankelijk arts in te schakelen.
4.12.
Uit de mailwisseling die eisers hebben ingebracht komt enkel naar voren dat de bezwaarschriftencommissie niet op de hoogte was van de medische stukken en dat deze stukken dus niet in het advies zijn meegenomen. Dit brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De bezwaarschriftencommissie is namelijk op basis van de gehandicaptenparkeerkaarten reeds tot het advies gekomen dat het belang van de bewoners bij het aanbrengen van straatwerk zwaarder mag wegen dan het behouden van groen. Na het advies van die commissie is het college zelfstandig tot een heroverweging van het eerdere besluit gekomen, mede op basis van de medische stukken. De rechtbank ziet hierin geen gebrek.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Verder krijgen eisers ieder afzonderlijk ook een vergoeding voor de gevraagde reiskosten van € 15,86 voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 15,86 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 1 april 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2089.
2.Artikel 2:12, tweede lid, onder a, van de APV.
3.Artikel 2:12, tweede lid, onder b, van de APV.