In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van straatwerk bij de inrit van een woning. De rechtbank had eerder op 1 april 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin motiveringsgebreken in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] werden vastgesteld. Het college kreeg de kans om deze gebreken te herstellen. Na indiening van een aanvullende motivering door het college op 13 mei 2025, hebben eisers hun zienswijze gegeven. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.
In de beoordeling heeft de rechtbank de aanvullende motivering van het college gevolgd en geoordeeld dat de geconstateerde gebreken zijn hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college met de omgevingsvergunning voor het veranderen van de uitweg heeft beslist op hetgeen is aangevraagd en dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de bewoners zwaarder wegen dan het behoud van structureel groen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, waardoor de omgevingsvergunning behouden blijft. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.