ECLI:NL:RBMNE:2025:4378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/7854 en UTR 24/7859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de uitbetaling van ZW- en WW-uitkering na beëindiging van dienstverband tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in de beroepen van eiser tegen besluiten van het Uwv. Eiser had een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze uitkering omdat eiser zijn dienstverband had beëindigd tijdens ziekte, wat werd aangemerkt als een benadelingshandeling. Eiser had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar ook deze werd geweigerd op basis van dezelfde uitsluitingsgrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat de ZW-uitkering niet tot uitbetaling kwam en dat eiser niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. Eiser had zijn dienstverband beëindigd terwijl hij ziek was, en de rechtbank concludeerde dat dit volledig aan eiser te verwijten was. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat de lange duur van de beoordeling niet was meegenomen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7854 en UTR 24/7859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.B.Th. Koekkoek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de twee afzonderlijke besluiten van het Uwv van 5 november 2024. Met deze besluiten heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat het voorschot van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) terecht is vastgesteld op € 0,-, de ZW-uitkering niet tot uitbetaling komt per 1 mei 2024 en dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanwege een uitsluitingsgrond. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor 60 uur per week. Op 21 december 2023 heeft eiser met een vaststellingsovereenkomst de arbeidsovereenkomst beëindigd per 1 mei 2024.
1.2.
Eiser heeft op 25 april 2024 een WW-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 26 april 2024 heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij in de periode van 1 mei 2024 tot en met 30 april 2026 in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
1.3.
Eiser heeft zich vervolgens tussen 29 mei 2024 en 20 juni 2024 meerdere malen ziekgemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding op 20 juni 2024 heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden ten aanzien van eisers arbeidsongeschiktheid voor eigen werk en of sprake is van verwijtbare ontslagname. Met het besluit van 7 augustus 2024 (het primaire besluit I) heeft het Uwv aan eiser een
ZW-uitkering per 1 mei 2024 op voorschotbasis toegekend van € 0,- en daarbij verzocht door te geven waarom hij akkoord is gegaan met ontslag tijdens ziekte. Toen eiser de vaststellingsovereenkomst sloot met zijn ex-werkgever was hij namelijk ziek.
1.4.
Op 21 augustus 2024 heeft het Uwv beslist (het primaire besluit II) de ZW-uitkering niet uit te betalen aan eiser, vanwege de beëindiging van het dienstverband tijdens ziekte. Het Uwv heeft op 30 augustus 2024 de vaststellingsovereenkomst opgevraagd bij eiser.
1.5.
Met het besluit van 13 september 2024 (het primaire besluit III) heeft het Uwv beslist dat de beslissing van 26 april 2024 – waarin aan eiser een WW-uitkering is toegekend – komt te vervallen en dat eiser niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering, omdat hij ziek uit dienst is gegaan bij ex-werkgever.
1.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Met de afzonderlijke besluiten van 5 november 2024 (het bestreden besluit I en II) is het Uwv bij de primaire besluiten gebleven.
1.7.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het beroep over de
WW-uitkering is geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/7854. Het beroep over de
ZW-uitkering is geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/7859. Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting van 2 mei 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het Uwv heeft aan het besluit over de WW-uitkering ten grondslag gelegd dat sprake is van een uitsluitingsgrond, namelijk het recht op een ZW-uitkering. De rechtbank beoordeelt daarom eerst het beroep over de ZW-uitkering en vervolgens het beroep over de WW-uitkering.
De ZW-uitkering
3.1.
Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig besluit, omdat het Uwv er bij de beoordeling geen rekening mee heeft gehouden dat hij niet kon voldoen aan de
re-integratieverplichtingen vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten. Verder was het voor eiser niet haalbaar vanwege de woon-werkafstand. Volgens eiser heeft hij er alles aan gedaan om dienst te blijven, maar het ging niet meer. Tot slot stelt eiser dat het Uwv niet heeft onderzocht of het niet betalen van de ZW-uitkering in verhouding staat tot het verwijt dat eiser gemaakt kan worden ten opzichte van de lange duur van de beoordeling van de ziekmelding en de mogelijkheid om de kosten bij werkgever in de vorm van premies in rekening te brengen.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW weigert het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Deze maatregel wordt volgens het tweede lid van dat artikel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens het vierde lid van dat artikel kan worden afgezien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
3.3.
Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, en artikel 2, eerste lid, aanhef onder d, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten wordt de uitkering blijvend geheel geweigerd in het geval van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is er sprake van een benadelingshandeling in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. [1] Hiermee is immers een einde gekomen aan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever ter vervanging waarvan nu ziekengeld wordt gevraagd. Een werknemer doet dan onnodig een beroep op de ZW.
3.5.
Eiser heeft erkend dat met het beëindigen van zijn dienstverband bij ex-werkgever sprake is van een benadelingshandeling. De rechtbank ziet geen reden om daar anders over te oordelen. Eiser was ziek in dienst en had dus recht op loondoorbetaling, maar ging toch akkoord met beëindiging van het dienstverband. Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de benadelingshandeling eiser (volledig) te verwijten is. Bij het beantwoorden van die vraag moet volgens vaste jurisprudentie van de CRvB [2] aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval worden vastgesteld of aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren zijn verbonden, dat die voortzetting redelijkerwijs van de zieke werknemer niet kan worden gevergd. Ook kan het zo zijn dat iemand in een dusdanig ernstige psychische toestand verkeerd dat de beëindiging van het dienstverband hem niet is aan te rekenen. [3]
3.6.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 november 2024 navolgbaar heeft gerapporteerd dat er geen sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, omdat er geen medische noodzaak was om ontslag te nemen tijdens ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de beoordeling ook ingegaan op de
re-integratieverplichtingen van eiser en heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eiser de re-integratieverplichtingen ter beoordeling had moeten voorleggen aan de bedrijfsarts of een deskundigenoordeel had moeten aanvragen.
3.7.
Eiser heeft op de zitting verklaard dat sprake was van onredelijke
re-integratieverplichtingen, zoals het halen van een bijzonder rijbewijs om grote vrachtwagens naar Denemarken te kunnen gaan rijden. Dit ging echter niet vanwege eisers medische toestand. Eiser heeft vervolgens verklaard dat er meerdere oplossingen werden geboden, maar dat hij hiermee niet akkoord ging. Werkgever heeft daarna aangeboden om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen en heeft hierbij eiser beloofd dat het goed zou komen. De rechtbank begrijpt dat eiser hierdoor kennelijk in de verkeerde veronderstelling was over de vaststellingsovereenkomst en de gevolgen hiervan, maar het is de rechtbank niet gebleken dat dit voortkomt uit psychisch onvermogen. Er zijn namelijk geen aanknopingspunten voor ernstige psychische problemen die maken dat eiser niet heeft kunnen overzien wat hij heeft ondertekend.
3.8.
Op de zitting heeft eiser ook verklaard zich ervan bewust te zijn dat hij eerder juridische hulp in had moeten schakelen om hem bij te staan ten aanzien van het beëindigen van het dienstverband. Het is de rechtbank duidelijk dat bij eiser de gevolgen niet overzag en dat geen sprake is van kwade wil, maar dit komt voor rekening en risico van eiser. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, mede gelet op het feit dat medisch gezien geen aanleiding was om het dienstverband te beëindigen.
3.9.
Voor zover eiser heeft betoogd dat het Uwv ten onrechte de lange duur van de beoordeling niet heeft meegenomen bij de omstandigheden, treft deze beroepsgrond geen doel. De lange duur van de beoordeling is namelijk geen voorwaarde waaraan het Uwv moet toetsen bij het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat gelet op het tijdsverloop de duur van de procedure niet onnodig lang heeft geduurd. Na de primaire besluiten van augustus en september 2024 heeft het Uwv namelijk in november 2024 op het bezwaar van eiser beslist.
3.10.
Ook de beroepsgrond ten aanzien van het kunnen verhalen van de uitkering via de werkgever, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Op de zitting is reeds besproken dat een premie weliswaar omhoog gaat voor een werkgever als eigenrisicodrager bij het toekennen van een ZW-uitkering aan een (ex-)werknemer, maar dat niet de kosten voor de volledige uitkering worden verhaald op een werkgever.
Tussenconclusie
3.11.
Het Uwv heeft gelet op voorgaande terecht besloten dat eisers ZW-uitkering niet tot uitbetaling komt vanwege de door eiser begane benadelingshandeling.
De WW-uitkering
4.1.
Eiser stelt dat de besluiten van 7 augustus 2024 en van 21 augustus 2024 onzorgvuldig zijn, omdat hij zich vroegtijdig heeft ziekgemeld en het Uwv desondanks een WW-uitkering heeft toegekend. Eiser mocht er daarom op vertrouwen dat hij een
WW-uitkering zou ontvangen zolang er geen duidelijkheid was over de ZW. Dat betekent volgens eiser dat hij in ieder geval tot 5 november 2024 een WW-uitkering zou moeten ontvangen, omdat met het bestreden besluit pas duidelijkheid bestond.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de uitsluitingsgrond uit artikel 19, eerste lid, onder a, en tweede lid van de WW van toepassing is, omdat – zoals hiervoor is overwogen – het Uwv terecht een maatregel aan eiser heeft opgelegd en de ZW-uitkering om die reden niet aan eiser wordt betaald. Eiser heeft dus geen recht op een WW-uitkering.
4.3.
Dat het Uwv eerder de WW-uitkering wel heeft toegekend, maakt dit niet anders. Ten tijde van het toekennen van de WW-uitkering was bij het Uwv nog niet bekend dat eiser zijn dienstverband had beëindigd tijdens ziekte. Op basis van nieuwe feiten en omstandigheden is het Uwv bevoegd om terug te komen van eerdere beslissingen. De duur van de procedure is echter ook hier geen omstandigheid die bij de beoordeling of iemand recht heeft op een WW-uitkering wordt betrokken.
Tussenconclusie
4.4.
Het Uwv heeft terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een
WW-uitkering.
Conclusie en gevolgen
5. Gelet op voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten of zijn griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1903.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5220.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4304.