24. Voor de documenten 32, 353 en 439 heeft de minister subsidiair artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo ingeroepen. Daarover overweegt de rechtbank dat uit de wet volgt dat deze weigeringsgrond niet kan worden toegepast tezamen met een van de in het eerste of tweede lid genoemde gronden. Het artikellid mag dus niet in een primair-subsidiair constructie worden gebruikt. Dit betekent dat ook deze weigeringsgrond de weigering van de hiervoor genoemde passages niet kan dragen.
25. Uit het voorgaande volgt dat de minister deze vier documenten in een nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw moet beoordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat als de minister artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo als zelfstandige weigeringsgrond aan geheimhouding ten grondslag wil leggen, hij zal moeten motiveren waarom in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Categorie III
26. De minister heeft de geheimhouding van de verzoekschriften om schadevergoeding als volgt gemotiveerd. Openbaarmaking van de verzoekschriften zou het goed functioneren van de strafrechtketen kunnen schaden. Verzoekschriften worden naar hun aard vertrouwelijk behandeld, zodat gewaarborgd is dat gewezen verdachten zich in alle vrijheid met een dergelijk verzoek tot de rechter of het OM kunnen wenden en zij daarin niet beperkt worden door het gegeven dat de informatie later met een beroep op de Wob/Woo openbaar gemaakt moet worden. De rechtbank onderschrijft deze motivering en is van oordeel dat de minister het belang van het goed functioneren van de Staat (de strafrechtketen) zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking. De minister heeft de openbaarmaking van de verzoekschriften dan ook met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo kunnen weigeren.
Categorie IV
27. Openbaarmaking van de functionele mailboxen heeft de minister geweigerd om te voorkomen dat kwaadwillende misbruik kunnen maken van deze e-mailadressen. De rechtbank vindt deze motivering afdoende en is van oordeel dat de minister dit belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
Persoonlijke beleidsopvattingen en concepten
28. In een (groot) aantal documenten heeft de minister passages weggelakt, omdat het naar zijn mening persoonlijke beleidsopvattingen betreffen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad (artikel 11, eerste lid, van de Wob en artikel 5.2 van de Woo). Document 447 heeft de minister volledig geweigerd openbaar te maken met deze weigeringsgrond.
29. Artikel 5.2 van de Woo bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan: ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. Hoewel feitelijke gegevens geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn, kunnen deze gegevens zo met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval mogen deze feitelijke gegevens ook op grond van artikel 5.2 van de Woo worden geweigerd.
30. De rechtbank heeft de documenten beoordeeld en komt tot het oordeel dat de minister zich in de meeste gevallen terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Dit geldt echter niet voor documenten 3 en 447. De weggelakte zin in document 3 is geen persoonlijke beleidsopvatting. Document 447 is naar het oordeel weliswaar een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, maar de rechtbank stelt ook vast dat dit document passages bevat die geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn noch feiten die zodanig zijn verweven dat openbaarmaking achterwege kan blijven. De minister moet deze passages daarom alsnog openbaar maken.
31. Verder heeft de minister veel conceptversies van documenten geweigerd openbaar te maken. De minister heeft daartoe overwogen dat voor zover het concept overeenkomt met het definitieve document dat reeds openbaar is, de Wob/Woo daarop niet van toepassing is. Voor zover de concepten overeenkomen met het definitieve document dat niet reeds openbaar is, wordt verwezen naar de beslissing over de openbaarmaking van het definitieve document. Voor zover het concept afwijkt van de definitieve versie van dat document betreft het persoonlijke beleidsopvattingen over hoe de definitieve versie moet komen te luiden. Als het een concept betreft dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt die informatie niet openbaar gemaakt, gelet op artikel 11, eerste lid, van de Wob (artikel 5.2 van de Woo). Voor zover het concept niet is opgesteld ten behoeve van intern beraad, betreft het eveneens persoonlijke beleidsopvattingen over hoe het definitieve document moet komen te luiden en verzet artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo) zich tegen openbaarmaking.
32. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de concepten van een document dat volledig geweigerd kan worden, ook niet openbaar gemaakt hoeven te worden voor zover de tekst geheel overeenkomt. Dat geldt in dit geval naar het oordeel van de rechtbank alleen voor document 423. Dit document heeft verweerder integraal kunnen weigeren, omdat het valt in de hiervoor genoemde categorie II, zodat ook de concepten van dit document (documenten 357, 359, 361, 380, 382, 385 en 387) geweigerd kunnen worden, voor zover ze daarmee overeenkomen. Voor zover de tekst in de concepten van dit document niet overeenkomt met de definitieve versie verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 35. Wat daar wordt overwogen over de conceptversies van andere documenten, geldt ook voor deze conceptversies.
33. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 23 is overwogen heeft de minister de documenten 339, 353 en 439 niet integraal kunnen weigeren, omdat openbaarmaking van passages daarin het belang van het goed functioneren van het OM niet schaadt. Dat betekent dat de minister alsnog moet beoordelen of de passages in de conceptversies van deze documenten overeenkomen met de passages in de definitieve documenten en voor zover dat niet het geval is, of deze openbaar gemaakt kunnen worden of dat artikel 5.2 van de Woo zich tegen openbaarmaking verzet.
34. Document 409 is een openbaar gemaakte brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 10 mei 2021. Documenten 368, 371, 374, 397 en 399 zijn conceptversies van deze brief. Verder is er nog een groot aantal documenten die conceptversies zijn van de (openbare) beantwoording van kamervragen op 18 september 2020 (TK 2020-2021 Aanhangsel 34) en 4 november 2020 (TK 2020-2021 Aanhangsel 662). Dit zijn de documenten 50, 55, 63, 65, 70, 91, 100, 103, 196, 198, 448, 449, 450, 451 en 452.
35. De rechtbank volgt het standpunt van de minister over deze conceptversies. Deze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Voor zover de concepten overeenkomen met de definitieve versie van het document, zijn deze al openbaar en is de Woo niet van toepassing. Voor zover de concepten afwijken van de definitieve versie, bevatten ze persoonlijke beleidsopvattingen. De minister heeft daarom de passages op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo mogen weigeren. Omdat de geweigerde passages ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet ouder waren dan vijf jaar, hoefde de minister geen toepassing te geven aan artikel 5.3 van de Woo. Dit betekent dat de minister in het besluit van 20 maart 2024 niet hoefde te motiveren waarom het belang genoemd in artikel 5.2, eerste lid, van de Woo zwaarder moet wegen dan het algemene belang van openbaarheid.
36. De rechtbank stelt tot slot vast dat documenten 352 en 408 geen conceptversies zijn van documenten 369, 372 en 375 (die identiek en openbaar zijn), maar ook dubbelingen van ditzelfde document. Documenten 352 en 408 zijn dan ook ten onrechte niet openbaar gemaakt, maar omdat dit document al openbaar is onder de nummers 369, 372 en 375 verbindt de rechtbank hier geen consequenties aan.
Conclusie en gevolgen
37. Het beroep is gegrond omdat de bestreden besluiten op onderdelen niet toereikend zijn gemotiveerd en in strijd zijn met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten van 1 juli 2022 en 24 maart 2024 voor zover daarbij de weigering tot openbaarmaking onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 14 (documenten 354, 355, 431, 433, 435, 437, 438, 439, 441 en 442), 23 (documenten 32, 339, 353 en 439) en 30 (documenten 3 en 447).
38. De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuwe beslissing moet nemen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank doet geen tussenuitspraak, omdat deze procedure al erg lang duurt en voorstelbaar is dat één van partijen in hoger beroep wil. Het nieuw te nemen besluit op bezwaar kan daar dan in meegenomen worden. De rechtbank geeft de minister acht weken om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
39. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.