ECLI:NL:RBMNE:2025:4461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 22/4146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten inzake strafzaak Groesbeek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres, DPG Media B.V. (Dagblad de Gelderlander), tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om openbaarmaking van documenten behandeld. Eiseres verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de afhandeling van een strafzaak die voortkwam uit een incident op de kermis in Groesbeek op 1 september 2013, waarbij een persoon zwaar lichamelijk mishandeld werd. Vier personen zijn hiervoor veroordeeld door de rechtbank. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie (OM) zijn eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd, maar zonder de reden hiervoor te specificeren, wat de kern van het verzoek van eiseres vormde. De rechtbank oordeelt dat de minister van Justitie en Veiligheid geen informatie hoeft openbaar te maken over de reden van de niet-ontvankelijkheid, omdat deze reden nog steeds actueel is. Eiseres krijgt hierin geen gelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in eerdere besluiten onvoldoende gemotiveerd heeft waarom bepaalde documenten geheim moesten blijven. De rechtbank vernietigt de besluiten van 1 juli 2022 en 20 maart 2024 op onderdelen en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de openbaarmaking van bepaalde documenten opnieuw moet worden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het belang van openbaarheid in deze zaak zwaar weegt, vooral gezien de rol van het OM in de niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4146

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

DPG Media B.V. (Dagblad de Gelderlander), gevestigd in Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: J. van Essen en mr. J. Baars)

en

de Minister van Justitie en Veiligheid

(gemachtigden: mr. J.A. Groenendijk en P. Timmerman).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 januari 2022 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister daarbij gebleven onder aanvulling van de motivering.
Op 20 maart 2024 heeft de minister een aanvullend besluit op bezwaar genomen. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van de minister.
Op 1 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de minister in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. De minister heeft deze nadere toelichting gegeven bij brief van 2 december 2024.
De rechtbank heeft op 22 juli 2025 het onderzoek gesloten, nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven opnieuw op een zitting te willen worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Procedureel
Het bestreden besluit van 1 juli 2022 is gewijzigd met het besluit van 20 maart 2024. Het beroep van eiseres is ook tegen dat laatste besluit gericht op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beoordeelt beide besluiten in samenhang, in het licht van de beroepsgronden van eiseres.
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden en is de Wob ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Op de bestreden besluiten van 1 juli 2022 en 20 maart 2024 is de Woo van toepassing.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de documenten die de minister geheim wil houden. Artikel 8:29, zesde lid, van de Awb bepaalt dat in een procedure op grond van de Woo van rechtswege toestemming is verleend om op basis van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de nadere toelichting die de minister aan de rechtbank heeft gegeven en betrekt deze toelichting bij haar oordeel. Eiseres heeft hier op zitting op voorhand toestemming voor gegeven.
Inleiding
Op 1 september 2013 vond er in Groesbeek een kermis plaats waar, na een onenigheid, een persoon lichamelijk zwaar is mishandeld. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft hiervoor vier personen gedagvaard voor de rechtbank Gelderland en hen poging tot doodslag ten laste gelegd. In 2017 heeft de rechtbank de vier verdachten hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. [1] Na de uitspraak van de rechtbank is door de verdachten hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In hoger beroep heeft het OM zijn eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd. Het OM heeft gesteld dat zij niet kan instaan voor de integriteit van het bewijsmateriaal. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het OM in 2019 vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. [2]
5. Eiseres heeft op 27 juli 2021 verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de afhandeling van deze strafzaak. Het gaat eiseres er met name om te achterhalen waarom het OM zijn eigen niet-ontvankelijkheid heeft gevorderd. Zij heeft verzocht om openbaarmaking van alle hierop betrekking hebbende documenten van 6 december 2019 tot 27 juli 2021.
6. De minister heeft naar aanleiding van het verzoek 460 documenten aangetroffen. Een deel daarvan heeft de minister openbaar gemaakt met uitzondering van de persoonsgegevens, een deel heeft de minister gedeeltelijk openbaar gemaakt en een aantal documenten heeft de minister geheel geheimgehouden.
7. De kern van deze uitspraak is dat de rechtbank, na controle van de geheime documenten, tot de conclusie is gekomen dat de minister geen informatie openbaar hoeft te maken over de reden waarom tot het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in 2019 is overgegaan. Eiseres krijgt daarin dus geen gelijk.
Motivering besluit op bewaar van 1 juli 2022
8. De minister stelt zich in het aanvullende besluit van 20 maart 2024 op het standpunt dat het bestreden besluit van 1 juli 2022 ontoereikend is gemotiveerd voor wat betreft de omzetting van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Daarnaast bevat het aanvullende besluit een wijziging van de motivering van de weigering van document 48. Ook beslist de minister om informatie uit de documenten 176, 178, 229, 235 en 414 alsnog openbaar te maken. Het besluit op bezwaar van 1 juli 2022 komt op al deze onderdelen dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Persoonsgegevens, in het bijzonder namen
9. De minister heeft in de documenten de namen van individuen die bij de strafzaak betrokken zijn (slachtoffer en personen die in eerste aanleg veroordeeld zijn) en van medewerkers van het Openbaar Ministerie, van het parket bij de Hoge Raad, van het ministerie van Justitie en Veiligheid en van de Nationale Ombudsman evenals hun telefoonnummers, (delen van) e-mailadressen, handtekeningen en andere informatie die tot hen herleidbaar is, zoals functietitels, weggelakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo). De namen van personen die uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, zijn niet onleesbaar gemaakt. Het gaat dan om de namen van leden van het College van Procureurs-Generaal, de procureur-generaal bij de Hoge Raad, de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, de landelijke hoofdadvocaat-generaal en de Nationale Ombudsman.
In het besluit op bezwaar van 1 juli 2022 roept de minister subsidiair de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo in voor de namen van ambtenaren. Volgens de minister brengt de openbaarmaking van de namen van de betrokken ambtenaren het risico mee dat zij op persoonlijke titel in de media worden aangesproken op de uitkomst van de strafzaak.
10. Eiseres vindt dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval niet zwaarder moet wegen dan het belang bij openbaarmaking van de namen van betrokken ambtenaren. Voor het maken van een reconstructie is het onvoldoende om functienamen en namen van (onderdelen van) bestuursorganen te kennen. Om orde te scheppen in de chaos kan de minister bijvoorbeeld door middel van kleuren en/of codes inzichtelijk maken wanneer eenzelfde persoon iets schrijft of zegt. Verder is eiseres van mening dat de betrokken advocaat-generaal bij het gerechtshof ook een persoon is die uit hoofde van zijn functie in de openbaarheid treedt.
11. Het is vaste rechtspraak [3] dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het Wob/Woo-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarheid, gelegen in de mogelijkheid van het maken van een reconstructie, in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De minister heeft namen van betrokken ambtenaren dan ook terecht weggelakt. Verder verplicht de Wob/Woo de minister niet om documenten te bewerken om de structuur in communicatie zichtbaar te maken. De minister hoefde daarom ook niet met kleuren of codes op het niveau van individuele personen inzichtelijk te maken wie aan het woord is.
13. Over de advocaat-generaal is de rechtbank het met de minister eens dat dit niet een persoon is die uit hoofde van zijn functie in de openbaarheid treedt. Zoals de minister terecht heeft overwogen gaat het weliswaar om de advocaat-generaal die het Openbaar Ministerie heeft vertegenwoordigd op de zitting in het hoger beroep van de strafzaak, maar het Wob-verzoek van eiseres heeft betrekking op de fase nadat de strafzaak ten einde is gekomen. In die fase vervulde de advocaat-generaal een andere, niet in het openbaar uitgeoefende, taak en trad hij niet in de openbaarheid.
14. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in een aantal documenten, te weten de documenten 354 [4] , 355 [5] , 431 [6] , 433 [7] , 435 [8] , 437 [9] , 438 [10] , 439 [11] , 441 [12] en 442 [13] , de naam en/of functieomschrijving van een persoon heeft weggelakt. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een persoon die uit hoofde van de betreffende functie in de openbaarheid treedt. Zonder nadere motivering valt dan ook niet in te zien waarom deze naam en functieomschrijving zijn weggelakt met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo. Ook de door de minister gegeven motivering voor toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo schiet voor het geheim houden van de naam en functieomschrijving van deze persoon tekort. Het beroep is op dit punt gegrond en het besluit wordt in zoverre vernietigd. In een nieuw te nemen besluit op bezwaar moet de minister de naam en functieomschrijving van deze persoon openbaar maken dan wel motiveren waarom hij van mening is dat deze persoon niet uit hoofde van de betreffende functie in de openbaarheid treedt.
Dossiernummers en parketnummers (bijzondere persoonsgegevens)
15. De minister heeft in een aantal documenten dossiernummers en parketnummers weggelakt. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat dit strafrechtelijke persoonsgegevens zijn en dat artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob (artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo) zich tegen openbaarmaking hiervan verzet.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo (het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen)
16. Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen. Deze weigeringsgrond beschermt het belang van het goed functioneren van de overheid als de overige weigeringsgronden niet van toepassing zijn, maar vertrouwelijkheid van bepaalde informatie toch nodig is om dat belang te beschermen en dat belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid van die informatie.
17. Het is in algemene zin niet goed af te bakenen welke soort informatie onder het beschermingsbereik kan vallen. Zoals ook volgt uit de toelichting [14] op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo, is de uitzonderingsgrond door de nieuwe formulering beperkt tot gevallen die uitzonderlijk zijn en waarop geen andere uitzonderingsgrond van toepassing is. Voor het geval het de overheid is die door openbaarmaking onevenredig zou worden benadeeld, is, ter voortzetting van de desbetreffende rechtspraak over artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, in artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo, in een nieuwe weigeringsgrond voorzien. De rechtspraak over artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bevat een aantal voorbeelden die in de Memorie van Toelichting zijn genoemd. Het gaat dan om door de rijksrecherche afgenomen verhoren in het kader van onderzoek naar de vuurwerkramp Enschede [15] , verslagen van verhoren door de Rekenkamer van een gemeente [16] en notulen van de ministerraad [17] . Het goed functioneren van de overheid is ook in het geding indien een bestuursorgaan, bij de oplossing van een probleem, in overleg treedt met andere bestuursorganen of met derden [18] . De weigeringsgrond kan echter niet worden ingeroepen om misstanden als zodanig te verbloemen of met het argument dat openbaarmaking leidt tot verlies van vertrouwen in de overheid bij het publiek, waardoor een bestuursorgaan niet goed meer zou kunnen functioneren.
18. In deze zaak weegt het belang van openbaarheid van de informatie zwaar, omdat het OM de eigen niet-ontvankelijkheid heeft bepleit, terwijl daarvoor geen reden is gegeven. De rechtbank moet beoordelen of in dit geval het belang van het goed functioneren van de Staat zwaarder weegt dan het zwaarwegende belang van openbaarheid in deze zaak.
19. De minister heeft deze weigeringsgrond ten grondslag gelegd aan de weigering tot openbaarmaking van vier categorieën passages en documenten:
I. Informatie die betrekking heeft op ‘de belangen die leidden tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid door het OM in de strafzaak in hoger beroep’;
II. De vertrouwelijke communicatie tussen het OM en (respectievelijk) de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het ministerie van Justitie en Veiligheid, de Nationale Ombudsman en de diverse advocaten van de procespartijen in de strafzaak, alsook de interne communicatie binnen het OM die betrekking heeft op de vertrouwelijke communicatie met voornoemde personen en/of organen;
III. De verzoekschriften om schadevergoeding van diverse bij de strafzaak betrokken procesdeelnemers;
IV. Functionele mailboxen.
Categorie I
20. Naar het oordeel van de rechtbank valt de door de minister genoemde reden oftewel de belangen die leidden tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid van het OM binnen het bereik van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. De rechtbank onderschrijft het belang dat de advocaat-generaal bij het gerechtshof heeft ingeroepen en kan daar verder ook niets over zeggen. De rechtbank begrijpt dat dit onbevredigend is voor eiseres, maar alles wat de rechtbank er verder over zou overwegen, zou de betrokken belangen alsnog prijsgeven. Van belang is dat de rechtbank vast heeft kunnen stellen dat de minister met de geheimhouding niet beoogt gemaakte fouten af te dekken. Omdat de rechtbank vragen had over de actualiteit van het belang, die niet (voldoende) werden beantwoord in de documenten of op de zitting, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en de minister om een nadere toelichting te vragen. De minister heeft deze toelichting gegeven. De rechtbank volgt de minister in zijn stelling dat de belangen die destijds tot de vordering tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid, nog steeds actueel zijn.
21. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de minister artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo ten grondslag heeft kunnen leggen aan de weigering tot openbaarmaking van alle passages en documenten waarin de belangen die leidden tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid door het OM in de strafzaak in hoger beroep, aan de orde zijn. Het belang van openbaarmaking weegt hier niet tegenop.
Categorie II
22. Voor deze categorie van documenten heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het van groot belang is dat het OM vertrouwelijk kan communiceren met organen waar het mee samenwerkt. Als niet de mogelijkheid bestaat om dit overleg vertrouwelijk te voeren bestaat de vrees dat er in de interne berichtgeving over strafzaken of de evaluatie over de gang van zaken in algemene zin of in een specifieke zaak, rekening mee zal worden gehouden dat verstrekte informatie achteraf openbaar gemaakt moet worden. Dit zal de informatievoorziening binnen het OM en organisaties waarmee wordt samengewerkt bemoeilijken.
23. De rechtbank onderschrijft deze motivering en is van oordeel dat het belang van openbaarmaking van de meeste passages en documenten niet zwaarder weegt dan het belang van vertrouwelijke communicatie en daarmee het belang van het goed functioneren van het OM. Dit gaat echter niet geheel op voor de documenten 32, 339, 353 en 439. Deze documenten zijn door de minister in zijn geheel geweigerd, maar bevatten naar het oordeel van de rechtbank passages waarvan openbaarmaking het belang van het goed functioneren van het OM niet schaadt. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op enkele bijlagen bij document 32 [19] , de inleiding [20] en het slot [21] in document 339, de inleiding in document 353 [22] en de bijlagen 4 en 5 en de aanhef en eerste twee alinea’s van document 439.
24. Voor de documenten 32, 353 en 439 heeft de minister subsidiair artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo ingeroepen. Daarover overweegt de rechtbank dat uit de wet volgt dat deze weigeringsgrond niet kan worden toegepast tezamen met een van de in het eerste of tweede lid genoemde gronden. Het artikellid mag dus niet in een primair-subsidiair constructie worden gebruikt. Dit betekent dat ook deze weigeringsgrond de weigering van de hiervoor genoemde passages niet kan dragen.
25. Uit het voorgaande volgt dat de minister deze vier documenten in een nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw moet beoordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat als de minister artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo als zelfstandige weigeringsgrond aan geheimhouding ten grondslag wil leggen, hij zal moeten motiveren waarom in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Categorie III
26. De minister heeft de geheimhouding van de verzoekschriften om schadevergoeding als volgt gemotiveerd. Openbaarmaking van de verzoekschriften zou het goed functioneren van de strafrechtketen kunnen schaden. Verzoekschriften worden naar hun aard vertrouwelijk behandeld, zodat gewaarborgd is dat gewezen verdachten zich in alle vrijheid met een dergelijk verzoek tot de rechter of het OM kunnen wenden en zij daarin niet beperkt worden door het gegeven dat de informatie later met een beroep op de Wob/Woo openbaar gemaakt moet worden. De rechtbank onderschrijft deze motivering en is van oordeel dat de minister het belang van het goed functioneren van de Staat (de strafrechtketen) zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking. De minister heeft de openbaarmaking van de verzoekschriften dan ook met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo kunnen weigeren.
Categorie IV
27. Openbaarmaking van de functionele mailboxen heeft de minister geweigerd om te voorkomen dat kwaadwillende misbruik kunnen maken van deze e-mailadressen. De rechtbank vindt deze motivering afdoende en is van oordeel dat de minister dit belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
Persoonlijke beleidsopvattingen en concepten
28. In een (groot) aantal documenten heeft de minister passages weggelakt, omdat het naar zijn mening persoonlijke beleidsopvattingen betreffen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad (artikel 11, eerste lid, van de Wob en artikel 5.2 van de Woo). Document 447 heeft de minister volledig geweigerd openbaar te maken met deze weigeringsgrond.
29. Artikel 5.2 van de Woo bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan: ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. Hoewel feitelijke gegevens geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn, kunnen deze gegevens zo met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval mogen deze feitelijke gegevens ook op grond van artikel 5.2 van de Woo worden geweigerd.
30. De rechtbank heeft de documenten beoordeeld en komt tot het oordeel dat de minister zich in de meeste gevallen terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Dit geldt echter niet voor documenten 3 en 447. De weggelakte zin in document 3 is geen persoonlijke beleidsopvatting. Document 447 is naar het oordeel weliswaar een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, maar de rechtbank stelt ook vast dat dit document passages bevat die geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn noch feiten die zodanig zijn verweven dat openbaarmaking achterwege kan blijven. De minister moet deze passages daarom alsnog openbaar maken.
31. Verder heeft de minister veel conceptversies van documenten geweigerd openbaar te maken. De minister heeft daartoe overwogen dat voor zover het concept overeenkomt met het definitieve document dat reeds openbaar is, de Wob/Woo daarop niet van toepassing is. Voor zover de concepten overeenkomen met het definitieve document dat niet reeds openbaar is, wordt verwezen naar de beslissing over de openbaarmaking van het definitieve document. Voor zover het concept afwijkt van de definitieve versie van dat document betreft het persoonlijke beleidsopvattingen over hoe de definitieve versie moet komen te luiden. Als het een concept betreft dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt die informatie niet openbaar gemaakt, gelet op artikel 11, eerste lid, van de Wob (artikel 5.2 van de Woo). Voor zover het concept niet is opgesteld ten behoeve van intern beraad, betreft het eveneens persoonlijke beleidsopvattingen over hoe het definitieve document moet komen te luiden en verzet artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo) zich tegen openbaarmaking.
32. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de concepten van een document dat volledig geweigerd kan worden, ook niet openbaar gemaakt hoeven te worden voor zover de tekst geheel overeenkomt. Dat geldt in dit geval naar het oordeel van de rechtbank alleen voor document 423. Dit document heeft verweerder integraal kunnen weigeren, omdat het valt in de hiervoor genoemde categorie II, zodat ook de concepten van dit document (documenten 357, 359, 361, 380, 382, 385 en 387) geweigerd kunnen worden, voor zover ze daarmee overeenkomen. Voor zover de tekst in de concepten van dit document niet overeenkomt met de definitieve versie verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 35. Wat daar wordt overwogen over de conceptversies van andere documenten, geldt ook voor deze conceptversies.
33. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 23 is overwogen heeft de minister de documenten 339, 353 en 439 niet integraal kunnen weigeren, omdat openbaarmaking van passages daarin het belang van het goed functioneren van het OM niet schaadt. Dat betekent dat de minister alsnog moet beoordelen of de passages in de conceptversies van deze documenten overeenkomen met de passages in de definitieve documenten en voor zover dat niet het geval is, of deze openbaar gemaakt kunnen worden of dat artikel 5.2 van de Woo zich tegen openbaarmaking verzet.
34. Document 409 is een openbaar gemaakte brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 10 mei 2021. Documenten 368, 371, 374, 397 en 399 zijn conceptversies van deze brief. Verder is er nog een groot aantal documenten die conceptversies zijn van de (openbare) beantwoording van kamervragen op 18 september 2020 (TK 2020-2021 Aanhangsel 34) en 4 november 2020 (TK 2020-2021 Aanhangsel 662). Dit zijn de documenten 50, 55, 63, 65, 70, 91, 100, 103, 196, 198, 448, 449, 450, 451 en 452.
35. De rechtbank volgt het standpunt van de minister over deze conceptversies. Deze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Voor zover de concepten overeenkomen met de definitieve versie van het document, zijn deze al openbaar en is de Woo niet van toepassing. Voor zover de concepten afwijken van de definitieve versie, bevatten ze persoonlijke beleidsopvattingen. De minister heeft daarom de passages op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo mogen weigeren. Omdat de geweigerde passages ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet ouder waren dan vijf jaar, hoefde de minister geen toepassing te geven aan artikel 5.3 van de Woo. Dit betekent dat de minister in het besluit van 20 maart 2024 niet hoefde te motiveren waarom het belang genoemd in artikel 5.2, eerste lid, van de Woo zwaarder moet wegen dan het algemene belang van openbaarheid.
36. De rechtbank stelt tot slot vast dat documenten 352 en 408 geen conceptversies zijn van documenten 369, 372 en 375 (die identiek en openbaar zijn), maar ook dubbelingen van ditzelfde document. Documenten 352 en 408 zijn dan ook ten onrechte niet openbaar gemaakt, maar omdat dit document al openbaar is onder de nummers 369, 372 en 375 verbindt de rechtbank hier geen consequenties aan.
Conclusie en gevolgen
37. Het beroep is gegrond omdat de bestreden besluiten op onderdelen niet toereikend zijn gemotiveerd en in strijd zijn met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten van 1 juli 2022 en 24 maart 2024 voor zover daarbij de weigering tot openbaarmaking onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 14 (documenten 354, 355, 431, 433, 435, 437, 438, 439, 441 en 442), 23 (documenten 32, 339, 353 en 439) en 30 (documenten 3 en 447).
38. De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuwe beslissing moet nemen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank doet geen tussenuitspraak, omdat deze procedure al erg lang duurt en voorstelbaar is dat één van partijen in hoger beroep wil. Het nieuw te nemen besluit op bezwaar kan daar dan in meegenomen worden. De rechtbank geeft de minister acht weken om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
39. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juli 2022 voor zover dit is vervangen door het besluit van 24 maart 2024;
- vernietigt de besluiten van 1 juli 2022 en 24 maart 2024 voor zover daarin de openbaarmaking van passages in de documenten 354, 355, 431, 433, 435, 437, 438, 439, 441 en 442 en 32, 339, 353 en 439 en 3 en 447 en is geweigerd;
- draagt de minister op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen over de passages in deze documenten met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vonnis van 11 april 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2048.
2.Arrest van 31 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9556.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2915.
4.Mail van 9 april 2021, 09:14, 3e regel geschreven tekst.
5.Mail van 9 april 2021, 11;18, 2e regel geschreven tekst.
6.Mail van 21 mei 2021, 16:59, onderwerpregel.
7.Onderwerpregel.
8.Idem.
9.Idem.
10.Idem.
11.Brief van 25 mei 2021, adressering.
12.Vier mails, onderwerpregel.
13.Mail 1 juni 2021, 14:58, 1e tekstregel; mail 1 juni 2021, 11:26, afzender; mail 1 juni 2021, 16:05, afzender en 1e en 6e regel geschreven tekst en tekst onder logo.
14.Tweede Kamer 2013-2014, 33328, nr. 9, p. 40 en 42.
18.Twee Kamer 2019-2020, 35112, nr. 9, p. 48.
19.Bijlage 4, openbare bron; bijlage 10, idem.
20.Eerste alinea.
21.Laatste drie alinea’s.
22.Pagina’s 4, 5 en 6.