In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels MRE, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 563.000,- voor het belastingjaar 2024, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap. Eiseres betwist de hoogte van deze waarde en stelt dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 439.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juli 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek afgewezen, omdat er geen procesbelang was aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiseres heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek is afgewezen omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen ruimte gezien voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht.