In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de aan hem toegekende uitkering op basis van de Ziektewet. Eiser stelt dat verschillende nabetalingen van zijn ex-werkgever ten onrechte niet zijn meegeteld in het dagloon dat bepalend is voor de hoogte van die uitkering. Het Uwv heeft in zijn beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 de hoogte van de uitkering gehandhaafd zoals vastgesteld in het besluit van 20 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl het Uwv zich afmeldde.
De rechtbank oordeelt dat het Uwv de nabetalingen van de ex-werkgever niet hoefde mee te tellen bij het bepalen van het dagloon. Eiser had niet aangetoond dat hij de werkgever in de referteperiode had gemaand tot betaling van het achterstallige loon. De rechtbank legt uit dat voor het meetellen van nabetalingen bij het dagloon een streng criterium geldt, waarbij de werknemer moet aantonen dat het loon vorderbaar maar niet inbaar was. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat hij aan deze voorwaarden voldeed.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het Uwv het dagloon niet hoeft aan te passen. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.