ECLI:NL:RBMNE:2025:4730

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/7323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van een IVA-uitkering op grond van de Wet Wia

In deze zaak heeft eiser op 11 augustus 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) aangevraagd. Het Uwv heeft op 11 juli 2023 meegedeeld dat eiser met ingang van 2 juli 2020 recht heeft op een WIA (IVA) -uitkering, maar eiser is het niet eens met de ingangsdatum. Na bezwaar heeft het Uwv de ingangsdatum teruggelegd naar 4 juli 2019. Eiser heeft echter zijn beroep te laat ingediend, namelijk op 5 november 2024, wat buiten de termijn van 6 weken valt. De rechtbank heeft eiser gevraagd om toelichting op de termijnoverschrijding, waarop eiser medische omstandigheden aanvoert als reden voor de vertraging. De rechtbank heeft de zaak op 5 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de te late indiening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding van 33 weken niet verschoonbaar is, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de vertraging rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Pater),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser heeft op 11 augustus 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) aangevraagd.
Met het besluit van 11 juli 2023 (primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 2 juli 2020 recht heeft op een WIA (IVA) -uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
1.1.
Met het besluit van 9 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de ingangsdatum van de IVA-uitkering teruggelegd naar 4 juli 2019.
1.2.
Eiser heeft vervolgens in een ongedateerde brief, door het Uwv op 5 november 2024 ontvangen, bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar als beroepschrift naar deze rechtbank doorgestuurd. De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 ontvangen. Het beroep is buiten de termijn van 6 weken en daarmee te laat ingediend.
1.3.
Met de brief van 13 november 2024 heeft de rechtbank aan eiser gevraagd om schriftelijk toe te lichten waarom hij zijn beroep te laat heeft ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 21 november 2024.
1.4.
Op 16 december 2024 heeft mr. J.M.M. Pater zich gesteld voor eiser.
1.5.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift. Op 25 juli 2025 heeft de rechtbank een zittingsagenda aan partijen gestuurd, met daarin nadere vragen aan eiser waarom hij pas op 5 november 2024 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2024.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten partijen
2. Eiser geeft in zijn brief van 21 november 2024 als reden voor zijn te late beroep aan dat hij in de afgelopen periode te maken heeft gehad met ernstige medische omstandigheden, waardoor mogelijk zijn bezwaar (de rechtbank begrijpt: zijn beroep) later is ingediend. Hij vermeldt dat hij een openhartoperatie heeft ondergaan en een langdurig hersteltraject heeft doorlopen. Op 1 april 2025 heeft eiser in zijn aanvullend beroepschrift opgemerkt dat hij niet meer exact weet wanneer hij de brief heeft ingediend, maar dat dit zeker ruim voor de datum is geweest waarop het Uwv aangeeft het bezwaar ontvangen te hebben. Eiser is van mening dat dit tijdig is geweest en (om welke reden ook) bij het Uwv lang is blijven liggen
.
2.1
Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij op 6 oktober 2023 de openhartoperatie heeft ondergaan. Na de operatie is hij vrij snel ontslagen uit het ziekenhuis. Daarna heeft eiser een aantal maanden last gehad van hartritmestoornissen (boezemfibrilleren). Het zoeken naar de juiste medicatie voor het boezemfibrilleren en het inregelen daarvan heeft lang geduurd. Ook heeft eiser toegelicht dat hij nog steeds onder controle van de cardioloog staat en, ondanks de medicatie, nog steeds last heeft van boezemfibrilleren, al is het nu wel in mindere mate. Op de zitting heeft eiser verder toegelicht dat hij de brief later heeft verstuurd omdat hij zich toen pas wat beter voelde. Hij zou in september 2024 tweemaal telefonisch contact hebben gehad met het Uwv. Die medewerker van het Uwv heeft aangegeven dat eiser een brief moest sturen. Dat heeft hij toen met hulp van zijn dochter in september 2024 gedaan. De gemachtigde van eiser, die hem ook heeft bijgestaan in de bezwaarprocedure heeft op de zitting verklaard dat zij het bestreden besluit nooit van het Uwv heeft ontvangen. Zij verklaart dat zij het Uwv een brief heeft gestuurd dat ze een beslissing moeten nemen. Eiser heeft op de zitting verklaard dat het bestreden besluit rechtstreeks naar hem is gestuurd; hij kan zich niet herinneren wanneer hij dat besluit heeft ontvangen.
3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep te laat is ingediend en om die reden niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het Uwv heeft op de zitting bevestigd dat eiser in de bezwaarfase werd bijgestaan door dezelfde gemachtigde als nu bij het beroep. Verder is toegelicht dat het de vaste werkwijze van het Uwv is dat besluiten aan de gemachtigde van eiser worden gestuurd en niet rechtstreeks naar eiser. De betreffende brief aan de gemachtigde van eiser zit ook in het procesdossier. Volgens het Uwv is de ongedateerde brief van eiser bij binnenkomst op 5 november 2024 gestempeld en is de brief niet blijven liggen. Het Uwv heeft op de zitting verder gewezen op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2024. De verzekeringsarts heeft tijdens de telefonische hoorzitting van 8 januari 2024 geen onderzoek uitgevoerd, maar wel observaties gedaan. De onderzoeksbevindingen: ‘
Indruk algemeen, psyche en lichamelijk functioneren: Klinkt vriendelijk. Spreekt vlot, adequaat, geconcentreerd en chronologisch. Coöperatief. Klinkt niet vermoeid, pijnlijk, suf, ziek, aangedaan, emotioneel, somber of angstig. Lacht om een grapje. Kan het gesprek goed volgen, reproduceert normaal, schakelt adequaat tussen de verschillende gespreksonderwerpen en corrigeert mij adequaat. Concentratie en intelligentie ogen normaal. Over en weer vriendelijk gesprek. Geen energieverlies hoorbaar aan einde gesprek.’ Uit deze onderzoeksbevindingen, een maand voor het besluit op bezwaar, blijkt volgens het Uwv dat er geen redenen zijn dat eiser geen beroep in kon stellen.
Invulling van de verschoonbare termijnoverschrijding
4. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit betekent dat, als eenmaal is vastgesteld dat de termijn is overschreden, moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verwijtbaar of juist verschoonbaar is. Voor de beoordeling zijn de uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] van belang. De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken, heeft zich met de uitspraak van 8 mei 2024 aangesloten bij de uitspraken van het CBb van 30 januari 2024. [2]
5. In die beoordeling zijn twee aspecten van belang. De rechtbank moet beoordelen of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan eiser kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eiser het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend. Alleen dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
6. De bestuursrechter kan oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen. Met de hiervoor genoemde uitspraken hanteren de hoogste bestuursrechters een minder strikte uitleg van artikel 6:11 van de Awb dan voorheen in de rechtspraak werd gevolgd. De beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, vergt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering.
7. Dit kunnen bijzondere omstandigheden bij de indiener zelf zijn, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan, maar ook externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen. Verder kunnen de hoedanigheid van de indiener (burger, onderneming, belangenorganisatie, bestuursorgaan) en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de vraag of sprake is van een meerpartijengeschil een rol spelen bij de beoordeling van de verwijtbaarheid van de termijnoverschrijding. Of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet toerekenbaar is, moet de bestuursrechter van geval tot geval bekijken.
Wat betekent dit in de situatie van eiser?
Bekend maken van het bestreden besluit
In zijn beroepschrift schrijft eiser dat hij niet meer weet wanneer hij bekend is geworden met het bestreden besluit. Ook op de zitting blijft eiser daar onduidelijk over. In de bezwaarfase beschikte eiser over beroepsmatige rechtsbijstand. Dat het bestreden besluit niet aan eisers gemachtigde is gestuurd, is in dit geval niet aannemelijk geworden. Daarvoor neemt de rechtbank in aanmerking dat de rappelbrief die door de gemachtigde zou zijn verstuurd, niet is overgelegd en de brief (van 9 februari 2024), waarbij het Uwv het bestreden besluit aan de gemachtigde stuurt wel is overgelegd. Daarbij komt dat onduidelijk blijft waarom eiser tot september 2024 wacht en er vervolgens naar eigen zeggen voor kiest om contact op te nemen met het Uwv, terwijl hij een gemachtigde had die hem bijstond in de bezwaarprocedure. Het standpunt van eiser dat hij in september 2024 tweemaal met het Uwv (over het bestreden besluit) heeft gebeld en toen ook de ongedateerde brief naar het Uwv heeft gestuurd (gestempeld op 5 november 2024) is evenmin aannemelijk geworden, nu daar geen enkel aanknopingspunt voor is te vinden. Het Uwv heeft hierover geen telefoonnotities kunnen vinden. De rechtbank leidt hieruit af dat het bestreden besluit op 9 februari 2024 aan eiser bekend is gemaakt met de begeleidende brief van diezelfde datum aan de gemachtigde van eiser.
Medische omstandigheden
8. Uit de stukken komt naar voren dat eiser al vanaf mei 2022 bekend is met hartritmestoornissen en in juni 2023 een hartinfarct heeft gehad. Eiser heeft weliswaar een openhartoperatie ondergaan, maar deze vond al plaats op 6 oktober 2023, derhalve vier maanden vóór het nemen van het bestreden besluit op 9 februari 2024. De operatie speelde daarmee niet in de periode dat de beroepstermijn liep. Daarbij komt dat eiser drie maanden ná de operatie wel in staat was om deel te nemen aan de telefonische hoorzitting op 8 januari 2024. Uit de waarnemingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv bij de hoorzitting is niet op te maken dat eiser in de maanden daarna, niet in staat zou zijn geweest om tijdig beroep in te stellen, dan wel te laten instellen. De door eiser aangevoerde medische argumenten kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
9. Uit het voorgaande volgt dat de termijnoverschrijding van 33 weken niet verschoonbaar wordt geacht. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat ook als er van uit gegaan moet worden dat eiser eerst in september 2024 bekend zou zijn geworden met het bestreden besluit, ook dan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht. Dit omdat eiser niet zo spoedig mogelijk beroep heeft ingesteld, nadat hij op de hoogte is geraakt van het besluit van 9 februari 2024. Het beroep is namelijk pas op 5 november 2024 bij het Uwv ontvangen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser rechtsbijstand had, hij eerder (beroeps)procedures heeft gevoerd en dus bekend had kunnen zijn met de werkwijze en er geen aanleiding is om aan te nemen dat zijn gezondheidstoestand hem in deze periode zou hebben belet tijdig beroep in te (laten) stellen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie CRvB 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.