Uitspraak
1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2] ,
[gedaagde sub 3] ,
[gedaagde sub 4],
[gedaagde sub 5],
Rechtbank Midden-Nederland
Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak van een buitenlandse werknemer, wonend in Turkije, die een loonvordering heeft ingediend tegen een vennootschap onder firma en haar vennoten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Esen, vorderde betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partijen, die niet verschenen, zijn een vennootschap onder firma met meerdere vennoten, waarvan enkele zonder bekende woon- of verblijfplaats zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2025 was de eiser aanwezig via een beeldverbinding, samen met een tolk, terwijl de gedaagden niet verschenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is, gezien de woonplaats van de eiser. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging, die vanaf een latere datum wordt toegewezen, en een lagere vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partijen zijn veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, aangezien hij geld heeft moeten lenen om rond te komen door het uitblijven van zijn loon. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen, omdat de gedaagden geen verweer hebben gevoerd en de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond zijn.
In de beslissing heeft de kantonrechter de gedaagden veroordeeld tot betaling van € 4.700,00 netto aan achterstallig loon, € 2.350,00 aan wettelijke verhoging, en € 595,00 aan buitengerechtelijke kosten, evenals de proceskosten van € 768,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.