ECLI:NL:RBMNE:2025:4791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
UTR 24/4047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijzondere bijstand inrichtingskosten

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand in de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag op 18 juni 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft het bezwaar van verzoeker op 29 juli 2025 ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep heeft ingesteld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is dat niet snel het geval. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij Multiple Sclerose heeft en dat zijn aandoening verergert door stress, maar heeft geen onderbouwing van zijn financiële situatie overgelegd. De griffier heeft verzoeker gevraagd om nadere onderbouwing, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor is er geen bewijs van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4047

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker voor bijzondere bijstand in de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 18 juni 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 29 juli 2025 het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dat besluit op bezwaar beroep ingesteld (UTR 25/4546).
1.3.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoeker voert hierover in zijn verzoekschrift aan dat hij Multiple Sclerose heeft en dat zijn aandoening verergert door stress. Verder voert hij aan dat hij schulden heeft moeten maken en niet meer in staat is om zijn zorgverzekering te betalen. Dit kan een ernstige bedreiging voor zijn gezondheid opleveren.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij het verzoekschrift geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het spoedeisend belang. Bij brief van 8 juli 2025 is daarom door de griffier gevraagd om nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoeker, waarbij is verzocht om kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting. Verzoeker heeft op deze brief niet gereageerd. Er is dus geen enkele onderbouwing van de gestelde financiële noodsituatie. De conclusie is daarom dat er geen spoedeisend belang is.
Evident onrechtmatig
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.