22.1De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser, dat hier sprake zou zijn van vier gelijksoortige appartementen. Uit de door eiser overgelegde foto’s van de woningen blijkt dit niet. Dat er bij de voordeuren een andere aanduiding staat, te weten: “ [adres 5] en “ [adres 7] achterom”, maakt niet dat de objectafbakening onjuist is. Het standpunt dat het de gebruiksoppervlakte van [adres 7] niet zou kloppen heeft eiser pas ter zitting naar voren gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit te laat is. De heffingsambtenaar heeft daar geen verweer op kunnen voeren door middel van het overleggen van bouwkundige gegevens. De rechtbank zal een verdere bespreking hiervan dan ook buiten beschouwing laten.
[adres 5] , [adres 6] en [adres 7] in [plaats 1] (UTR 24/1321 tot en met UTR 24/1323)
23. De woning aan de [adres 5] is een in 2010 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 44 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 275.000,-.
24. De woning aan de [adres 6] is een in 2010 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 41 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 266.000,-.
25. De woning aan de [adres 7] is een in 2010 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 37 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 252.000,-.
26. Om de waardes van de woningen te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woningen worden vergeleken met vijf verkopen in [plaats 1] , te weten:
- [adres 19] , verkocht op 16 maart 2022 voor € 352.019,-;
- [adres 20] , verkocht op 15 augustus 2022 voor € 285.000,-;
- [adres 21] , verkocht op 18 februari 2021 voor € 312.500,-;
- [adres 22] , verkocht op 17 januari 2022 voor € 420.000,-; en
- [adres 23] , verkocht op 7 april 2021 voor € 250.030,-.
Beoordeling van het geschil
27. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de woningen niet te hoog zijn vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook appartementen zijn, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat KOUDV-factoren betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woningen. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woningen en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
28. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
29. Eiser heeft met betrekking tot deze woningen enkel algemene gronden aangevoerd. De rechtbank verwijst daarvoor naar overwegingen 6 en 7 van deze uitspraak. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de referentiewoningen nieuwbouwappartementen zijn en daarom niet vergelijkbaar. De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat de woningen in 2010 zijn gesplitst tot appartementen. De referentiewoningen zijn gebouwd tussen 1997 en 2016 en zijn daarom voldoende vergelijkbaar. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde prijs per m² van de referentiewoningen (respectievelijk € 9.156,-, € 6.620,-, € 7.127,-,
€ 6.980,-, en € 7.275,- / 5 = € 7.432,-) hoger is dan de prijs per m² van de woningen (respectievelijk € 6.267,-, € 6.493,- en € 6.835,-). De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen met de onderbouwing uit de taxatiematrix.
Conclusie [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] in [plaats 1]
30. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de woningen niet te hoog zijn vastgesteld.
[adres 7] in [plaats 1] (UTR 24/1324)
31. De woning is een in 1904 gebouwde eindwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 145 m² en een perceeloppervlakte van 133 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 694.000,-.
32. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats 1] , te weten:
- [adres 24] , verkocht op 21 februari 2022 voor € 680.000,-;
- [adres 25] , verkocht op 14 oktober 2021 voor € 655.000,-;
- [adres 26] , verkocht op 15 juli 2021 voor € 876.000,-; en
- [adres 27] , verkocht op 30 mei 2021 voor € 885.000,-.
Beoordeling van het geschil
33. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, het taxatierapport en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen in dezelfde buurt gelegen woningen zijn, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat ligging en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
34. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
35. Eiser heeft met betrekking tot deze woning enkel algemene gronden aangevoerd. De rechtbank verwijst daarvoor naar overwegingen 6 en 7 van deze uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde prijs per m² van de referentiewoningen (respectievelijk € 6.844,-,
€ 3.715,-, € 4.512,- en € 5.381,- / 4 = € 5.113,-) hoger is dan de prijs per m² van de woning
(€ 3.468,-). De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen met de onderbouwing uit de taxatiematrix.
Conclusie [adres 7] in [plaats 1]
36. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
[adres 8] en [adres 9] in [plaats 1] (UTR 24/1326 en UTR 24/1327)
37. De woning aan de [adres 8] is een in 1904 gebouwde twee-onder-een-kap woning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 81 m² en een perceeloppervlakte van 159 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 433.000,-.
38. De woning aan de [adres 9] is een in 1904 gebouwde twee-onder-een-kap woning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van [adres 9] m² en een perceeloppervlakte van 124 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 318.000,-.
39. Om de waarde van de woningen te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woningen worden vergeleken met drie verkopen in [plaats 1] , te weten:
- [adres 28] , verkocht op 16 februari 2022 voor € 455.000,-;
- [adres 29] , verkocht op 29 juni 2022 voor € 457.000,-; en
- [adres 18] , verkocht op 10 augustus 2022 voor € 450.000,-.
Beoordeling van het geschil
40. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de woningen niet te hoog zijn vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat ligging en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woningen. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woningen en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
41. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
42. Eiser heeft met betrekking tot deze woningen enkel algemene gronden aangevoerd. De rechtbank verwijst daarvoor naar overwegingen 6 en 7 van deze uitspraak. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de prijs per vierkante meter voor beide woningen € 3.648,- moet zijn. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat de waardes met de referenties voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde prijs per m² van de referentiewoningen (respectievelijk € 6.174,-, € 6.461,-, en € 6.341,- / 3 = € 6.325) hoger is dan de prijs per m² van de woningen (respectievelijk € 3.648,- en € 4.304,-). Uit de matrix volgt dat [adres 8] meer gebruiksoppervlak en meer grond heeft dan nummer [adres 9] . De rechtbank kan dan ook de heffingsambtenaar volgen met de onderbouwing uit de taxatiematrix waarin dit verschil tot uitdrukking komt.
Conclusie [adres 8] en [adres 9] in [plaats 1]
43. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de woningen niet te hoog zijn vastgesteld.
[adres 10] in [plaats 2] (UTR 24/1328)
44. De woning is een in 1960 gebouwde vrijstaande recreatiebungalow met een tuinhuis van 4 m². De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 47 m² en een perceeloppervlakte van 853 m². In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 229.000,-.
45. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [plaats 2] , te weten:
- [adres 30] , verkocht op 31 maart 2022 voor € 426.000,-;
- [adres 31] , verkocht op 17 september 2022 voor € 382.500,-; en
- [adres 32] , verkocht op 13 juni 2022 voor € 408.000,-.
Beoordeling van het geschil
46. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen in dezelfde straat gelegen vrijstaande recreatiebungalows zijn, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat KOUDV-factoren betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
47. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
48. Eiser heeft met betrekking tot deze woning enkel algemene gronden aangevoerd. De rechtbank verwijst daarvoor naar overwegingen 6 en 7 van deze uitspraak. Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat in de iWOZ-kaart een verkoopprijs van € 299.000,- staat. De taxateur heeft op de zitting gecontroleerd of dit klopt. Uit de akte van transport is gebleken dat de transactieprijs van € 426.000,-, zoals deze in de taxatiematrix staat, juist is. Verder zouden de referentiewoningen volgens eiser niet goed vergelijkbaar zijn, omdat dit veel mooiere woningen zijn. De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat de referentiewoningen wel goed vergelijkbaar zijn en dat er rekening is gehouden met het verschil tussen de woning en de referentiewoningen, omdat de woning een stuk lager is gewaardeerd. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde prijs per m² van de referentiewoningen (respectievelijk € 6.778,-,
€ 6.328,- en € 5.449,- / 3 = € 6.185,-) hoger is dan de prijs per m² van de woning (€2.787,-). De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen met de onderbouwing uit de taxatiematrix.
Conclusie [adres 10] in [plaats 2]
49. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
50. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
51. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 maart 2023 en de dag van deze uitspraak zit – naar boven afgerond – 2 jaar en 5 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 5 maanden.
52. Voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. In het arrest van 14 juni 2024heeft De Hoge Raad beslist dat in gevallen waarbij het financiële belang bij een procedure minder bedraagt dan € 1.000,- en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.Het overgangsrecht is niet van toepassing, aangezien de redelijke termijn nog niet was overschreden op 14 juni 2024.In dit geval bepleitte belanghebbende dat de waarde van de woningen 20 % lager moest zijn dan in de uitspraak op bezwaar was beslist. De heffingsambtenaar heeft betwist dat de bagatelgrens van € 1.000,- is gehaald. Bij betwisting ligt het op de weg van eiser om de feiten te stellen en aannemelijk te maken op grond waarvan de omvang van het financiële belang kan worden vastgesteld.Eiser heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de omvang van het financiële belang kan worden vastgesteld. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.