Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
dan moet de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens vermelden over het gedrag of de uiterlijke kenmerken van betrokkene, diens rijgedrag of andere omstandigheden, die kunnen leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drugs.(onderstreping van de rechtbank)"Bij gegevens betreffende het gedrag gaat het dan om een beschrijving van het gedrag van betrokkene dat heeft geleid, dan wel mede heeft geleid, tot de staande houding of de aanhouding of kort daarna heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld: de politie heeft geconstateerd dat hij tijdens het rijden heeft gesnoven of hij heeft zich agressief gedragen of is juist heel versuft; bij de aanhouding of staande houding gedraagt hij zich heel agressief of is juist zo versuft dat hij vragen niet of nauwelijks kan beantwoorden. Bij uiterlijke kenmerken van betrokkene gaat het bijvoorbeeld om de beschrijving van betrokkene (bijvoorbeeld bloeddoorlopen ogen, afwijkende pupillen). Bij het rijgedrag gaat het om de manier van rijden die de politie is opgevallen en die, onder andere, aanleiding heeft gegeven tot de aanhouding of staandehouding (bijvoorbeeld slingerend rijden). Bij de andere omstandigheden kan bij voorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat bij de aanhouding of staande houding restanten van jointjes zijn aangetroffen, aan verklaringen van de bestuurder dat hij voor of tijdens het rijden verdovende middelen heeft gebruikt, aan een sterke geur van verdovende middelen in de auto", aldus de toelichting.
én(onderstreping van de rechtbank)dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen over het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. De Afdeling oordeelt vervolgens dat de hennepgeur uit het voertuig, waarbij vaststaat dat [appellant] de enige inzittende was, en de positieve speekseltest aanvullende gegevens zijn als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling die leiden tot een vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat dit vermoeden ook kan ontstaan op basis van alleen een positieve speekseltest.