In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan over een administratieve sanctie van € 350,00 die aan de betrokkene was opgelegd voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op 30 december 2022 in Utrecht. De officier van justitie verklaarde het administratief beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 26 augustus 2025 was de betrokkene aanwezig, evenals een zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het administratief beroepschrift te laat is ingediend, aangezien de beroepstermijn op 21 februari 2023 eindigde en het beroep pas op 27 februari 2023 per post werd verstuurd. De rechter heeft beoordeeld of de niet-ontvankelijkheid terecht was en of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De betrokkene voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder mishandeling en de zorg voor zijn kinderen, niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De kantonrechter oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene is om op tijd te handelen, ongeacht zijn persoonlijke situatie.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de officier van justitie het administratief beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep bij de kantonrechter ongegrond is. Tevens heeft de kantonrechter vastgesteld dat de verhoging van de boete met 50% onterecht was, omdat deze verhoging alleen kan plaatsvinden als de sanctie onherroepelijk is. De kantonrechter heeft in strijd met de wet, maar ten gunste van de betrokkene, bepaald dat de verhoging ongedaan wordt gemaakt, en verzocht om aanpassing van de werkwijze van het CVOM en het CJIB.