ECLI:NL:RBMNE:2025:4964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
UTR 22/2620 en UTR 22/2574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens door politieambtenaar en de beoordeling van de korpschef

In deze zaak heeft een politieambtenaar, eiser, in 2021 een verzoek ingediend bij de korpschef om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk geweigerd, met als argument dat de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen in het geding was. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat de korpschef deze weigering onvoldoende had gemotiveerd en heeft de korpschef de gelegenheid gegeven om dit te herstellen. Na een herstelbesluit van de korpschef, waarin enkele passages alsnog zijn vrijgegeven, heeft eiser een zienswijze ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de korpschef niet alle relevante documenten had herbeoordeeld. De rechtbank heeft de besluiten van de korpschef vernietigd en de korpschef opgedragen om binnen acht weken opnieuw te beslissen over de passages die in het aanvullend verweer zijn genoemd. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure onredelijk lang heeft geduurd, wat heeft geleid tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank heeft de korpschef en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2620 en UTR 22/2574

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en

de korpschef van politie

(gemachtigde: mr. T. Gillhaus).
Verder heeft als partij aan de zaak deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de verzoeken die eiser in 2021 aan de korpschef heeft gedaan op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), tot verstrekking van persoonsgegevens. Op 22 augustus 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2024:5067) gedaan. Deze uitspraak bouwt voort op die tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. De rechtbank oordeelde in de tussenuitspraak dat de korpschef de weigeringsgrond ‘de bescherming van de rechten of vrijheden van anderen’ onvoldoende heeft gemotiveerd. De korpschef is in de gelegenheid gesteld om per passage aan te geven op welke grondslag inzage is geweigerd en welke belangenafweging daarbij is gemaakt. Verder oordeelde de rechtbank dat, door inzage te geven in de namen van betrokkenen, subjectieve gegevens al snel tot die betrokkenen herleidbaar zijn en dat deze wijze van verlening van inzage in strijd is met het beschermingsniveau dat de AVG voorstaat.
3. In een tweede tussenuitspraak van 7 oktober 2024 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij de korpschef heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 7 november 2024.
4. De korpschef heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 7 november 2024 (het herstelbesluit). Daarin is besloten eiser alsnog inzage te geven in bepaalde passages die eerder gelakt waren, de weigeringsgrond ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’ is nader gemotiveerd en de korpschef heeft gereageerd op het oordeel van de rechtbank dat de korpschef de rechten en vrijheden van anderen in eerste instantie moet beschermen door hun persoonsgegevens weg te lakken.
5. Eiser heeft op 10 december 2024 een schriftelijke zienswijze ingediend op het herstelbesluit.
6. De korpschef heeft op verzoek van de rechtbank op 27 maart 2025 een schriftelijke reactie gegeven.
7. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het
onderzoek op datum 28 juli 2025 gesloten.

De beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
9. Met het herstelbesluit zijn de bestreden besluiten van 29 april 2022 en de aanvullende verweerschriften met nadere motivering van 22 juni 2023 van die besluiten gewijzigd, maar is niet geheel tegemoetgekomen aan wat eiser wil. Zijn beroep heeft daarom ook betrekking op het herstelbesluit dat betrekking heeft op zowel UTR 22/2620 als op UTR 22/2574. Dat volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beoordeelt het herstelbesluit in samenhang met de eerdere bestreden besluiten.
I
s de zoekslag voldoende geweest?
10. Eiser voert in de zienswijze aan dat de rechtbank ten onrechte waarde hecht aan de toelichting van de korpschef op de zitting dat de ‘toenmalig leidinggevende niet meer voor de politie werkt’. Zij is als commissaris van politie nog steeds werkzaam bij de Nationale Politie. De rechtbank is hiermee onjuist voorgelicht door de korpschef.
11. De rechtbank overweegt dat eiser hiermee in feite herhaalt wat hij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. De kern van dit betoog is immers dat de zoekslag niet volledig is, omdat niet in de mailbox van eisers toenmalig leidinggevende is gezocht. Hierover heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de tussenuitspraak, waarin in overweging 13 is geoordeeld dat de korpschef niet ongeloofwaardig heeft toegelicht dat de betreffende documenten niet (meer) onder haar berusten. Er is geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval om van dit oordeel terug te komen. Dat betekent dat de rechtbank verder niet ingaat op deze argumenten van eiser over zijn voormalig leidinggevende.
De herstelpoging van de korpschef
12. De korpschef heeft in het herstelbesluit diverse documenten opnieuw beoordeeld. In deze nieuwe beoordeling heeft hij ten aanzien van de passages die geweigerd zijn op grond van ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’ een onderscheid gemaakt tussen passages die geen persoonsgegevens van eiser bevatten, passages die informatie bevatten die raken aan het strategisch belang van de korpschef om vertrouwelijk zijn rechtspositie te bepalen en persoonsgegevens waarbij het belang op privacy van de derde zwaarder weegt, verder onderverdeeld in a en b. Onder (a) valt overleg en correspondentie tussen de politiemedewerkers onderling, en (b) betreft derden die signalen delen met de politie. Verder heeft de korpschef ten aanzien van sommige passages eiser alsnog inzage verleend.
De reactie van eiser
13. Eiser heeft aangevoerd dat de korpschef de tussenuitspraak te beperkt heeft opgevat. Volgens eiser is op meer plaatsen de weigeringsgrond ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’ toegepast dan alleen in de door de korpschef genoemde stukken, die staan onder randnummer 2.10 in het aanvullende verweerschrift van 22 juni 2023 (dat gaat over UTR 22/2620) en die staan onder randnummer 2.11 en 2.14 in het aanvullende verweerschrift van 22 juni 2023 (dat gaat over UTR 22/2574). Die weigeringsgrond staat namelijk in UTR 22/2620 ook in passages 2.15 en 2.16. Eiser verwijst in dit verband ook naar een bijlage bij een brief van de korpschef aan de rechtbank van 14 september 2022. Eiser voert hierover verder aan dat hij zelf niet in staat is om de nadere motivering te beoordelen en hij het ervoor houdt dat de korpschef niet alle betreffende passages van een afdoende motivering heeft voorzien. Ook stelt eiser dat de nummering van de stukken in het herstelbesluit niet overeenkomt met de nummering op eerder toegezonden overzichten.
Heeft de korpschef een juiste nummering gehanteerd?
14. De rechtbank gaat voor het beoordelen van de stukken van de korpschef uit van de handgeschreven nummering op de bij de brief van 8 november 2022 gevoegde inventarislijsten. Deze lijsten zijn bij brief van de rechtbank van 4 juni 2024 naar eiser gestuurd. Deze lijsten dienen als uitgangspunt. De rechtbank constateert met eiser dat de nummering van de documenten niet altijd correspondeert met de nummering op de inventarislijst omdat de tabbladen niet op de juiste plek zijn toegevoegd. De documenten zijn echter wel op datum geordend zodat zij aan de hand van inventarislijst geïdentificeerd kunnen worden. [1] De afwijking van de nummering van de documenten ten opzichte van de inventarislijsten is niet zo omvangrijk dat het herstelbesluit daarmee onvoldoende gemotiveerd is. De nummering van de documenten staat ook niet in de weg aan de beoordeling van de geweigerde gegevens door de rechtbank.
Is de herstelmogelijkheid van de rechtbank te beperkt opgevat door de korpschef?
15. Het resterende geschil gaat over de beroepsgrond van eiser die inhoudt dat de korpschef de belangen van derden ten onrechte niet kenbaar heeft afgewogen tegen de belangen van eiser (overweging 19 van de tussenuitspraak). Het gaat daarbij in de eerste plaats om passages die de korpschef aanvankelijk geweigerd heeft om te verstrekken met de weigeringsgrond ‘intern beraad’ en waarbij hij later – in de verweerschriften van 22 juni 2023 – alsnog de weigeringsgrondslag ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’ heeft aangenomen (overweging 16 van de tussenuitspraak). De korpschef heeft daarnaast ook andere passages van meet af aan al geweigerd met de weigeringsgrondslag ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.
16. Eiser wijst er terecht op dat de korpschef in het herstelbesluit geen nadere motivering heeft gegeven met betrekking tot de categorie van geweigerde passages, waarvan al in de bestreden besluiten de weigeringsgrondslag ‘de rechten en vrijheden van anderen’ was aangenomen. Die passages staan in het verweerschrift van 22 juni 2023 in de zaak UTR 22/2620 onder randnummer 2.15 en 2.16. De korpschef heeft de onder 2.15 en 2.16 genoemde documenten ten onrechte niet in de herbeoordeling betrokken. De tussenuitspraak gaat immers over alle documenten waarin de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen aan de orde is. De beperking in het herstelbesluit tot alleen de passages onder 2.10 is daarom niet juist. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de besluitvorming is in zoverre niet hersteld. De korpschef zal voor deze passages alsnog een nadere motivering moeten geven.
Heeft de korpschef de motiveringsgebreken hersteld?
De motivering
17. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de korpschef het motiveringsgebrek heeft hersteld voor de passages ten aanzien waarvan het herstelbesluit wel voorziet in een nadere motivering. De korpschef heeft ten aanzien van de passages die geweigerd zijn op grond van ‘rechten en vrijheden van anderen’ een onderscheid gemaakt tussen passages die geen persoonsgegevens van eiser bevatten (geen code genoemd), passages die informatie bevatten die raken aan het strategisch belang van de korpschef om vertrouwelijk zijn rechtspositie te bepalen (code 1) en persoonsgegevens waarbij het belang op privacy van de derde zwaarder weegt (code 2), verder onderverdeeld in a en b. Onder (a) valt overleg en correspondentie tussen de politiemedewerkers onderling, en (b) betreft derden die signalen delen met de politie. Omdat het om een zeer groot aantal persoonsgegevens gaat, heeft de rechtbank steekproefsgewijs gewerkt. De rechtbank heeft in dossier UTR 22/2620 de eerste 40 documenten beoordeeld om te bezien of de gelakte persoonsgegevens terecht niet als persoonsgegevens zijn aangemerkt en of de gelakte passages geweigerd konden worden op de aangevoerde weigeringsgrond. Daarna heeft de rechtbank 40 documenten geselecteerd op de aanwezigheid van een weigeringsgrond.
18. De rechtbank heeft geconstateerd dat in het tweede gelakte tekstblok van document 263 indirecte persoonsgegevens van eiser staan en dat de korpschef dat niet als zodanig heeft aangemerkt. De motivering ten aanzien van dit document is daarom niet toereikend. De rechtbank overweegt echter dat de korpschef inzage in deze passage wel had kunnen weigeren op grond van code 2a. Hetzelfde geldt voor de documenten 20 en 23 in dossier UTR 22/2574. Ook daar heeft de korpschef een onjuiste code gebruikt, maar had hij inzage in de passages wel kunnen weigeren op grond van code 2a. Het is daarom niet nodig dat de korpschef dit onderdeel alsnog motiveert.
19. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat in de documenten uit de steekproef in de gelakte passages geen (indirecte) persoonsgegevens van eiser zijn opgenomen die de korpschef niet had mogen weigeren. Het motiveringsgebrek in is zoverre hersteld.
De wijze van lakken
20. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat, door inzage te geven in de namen van betrokkenen, subjectieve persoonsgegevens al snel tot die betrokkenen herleidbaar zijn en dat deze wijze van verlening van inzage in strijd is met het beschermingsniveau dat de AVG voorstaat. De korpschef heeft onjuist gehandeld door de namen van de betrokkenen niet van meet af aan te lakken. Dit kan echter niet meer hersteld worden zonder dat de rechten van derden in het gedrang komen. Wel kan de korpschef proberen zo goed als mogelijk alsnog te motiveren waarom de rechten van derden of die van eiser zwaarder wegen. De korpschef heeft gemotiveerd waarom hij bij sommige passages de rechten en vrijheden van derden zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiser bij inzage en hij heeft nader toegelicht wat de reden van lakken is geweest, namelijk a) overleg en correspondentie tussen de politiemedewerkers onderling of b) derden die signalen delen met de politie. De rechtbank oordeelt dat de korpschef het gebrek daarmee heeft hersteld voor zover dat in deze situatie nog mogelijk was.

Conclusie en gevolgen

21. Gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten van 29 april 2022 gegrond. De rechtbank zal die besluiten vernietigen, voor zover inzage is geweigerd in persoonsgegevens op grond van de weigeringsgrond ‘bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.
22. Gelet op de overwegingen van deze einduitspraak is het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelbesluit gegrond. De rechtbank zal dat besluit vernietigen.
23. De korpschef moet een nieuwe beslissing nemen op de bezwaren van eiser, voor zover het gaat om de in het verweerschrift van 22 juni 2023 onder randnummer 2.15 en 2.16 genoemde documenten in de zaak UTR 22/2620, met uitzondering van de documenten die ook zijn genoemd onder randnummer 2.10. De rechtbank geeft de korpschef hiervoor 8 weken de tijd. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een tussenuitspraak te doen, omdat het geschil bij de rechtbank al lang loopt en zij het van belang vindt om ten aanzien van de andere documenten nu een definitieve uitspraak te doen.
24. De rechtbank zal ten aanzien van deze overige documenten de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van de besluiten van 29 april 2022 en de rechtsgevolgen van het herstelbesluit in stand laten.

Het verzoek om schadevergoeding

25. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
26. Het uitgangspunt is dat de rechtbank een zaak binnen een redelijke termijn behandelt, als de rechter binnen twee jaar nadat die termijn is begonnen, uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar maximaal een half jaar duren en de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar.
27. De redelijke termijn van twee jaar ving aan op 9 augustus 2021 toen de korpschef de bezwaarschriften van eiser ontving. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 9 augustus 2023, uitspraak moeten doen. Deze termijn is met meer dan twee jaar overschreden. De overschrijding van de termijn is deels te wijten aan de korpschef, die ruim 8 maanden over de behandeling van de bezwaren heeft gedaan, en deels aan de rechtbank die ruim drie jaar over de behandeling van de beroepen heeft gedaan.
28. Uitgaande van het forfaitaire tarief van € 500,-- per half jaar termijnoverschrijding (waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond), heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 2.500,-. De rechtbank zal de korpschef veroordelen tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toe te rekenen schade tot een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden veroordelen tot vergoeding van de aan de beroepsfase toe te rekenen schade tot een bedrag van € 2.000,-.
29. Vanwege de toerekenbaarheid van de termijnoverschrijding aan de rechtbank, is de Staat der Nederlanden na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij. De minister van Justitie en Veiligheid voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. [2] De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.

De kosten van de procedure

30. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank bepalen dat de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
31. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De korpschef moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert in beide zaken 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus), met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50 per zaak. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 4.535,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 29 april 2022 gegrond;
  • verklaart het beroep tegen het herstelbesluit van 7 november 2024 gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 29 april 2022, voor zover inzage is geweigerd in persoonsgegevens op grond van de weigeringsgrond ‘bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’;
  • Vernietigt het herstelbesluit;
  • draagt de korpschef op om binnen 8 weken over de onder 2.15 en 2.16 genoemde passages in het aanvullend verweer van 22 juni 2023 in dossier UTR 22/2620 opnieuw op het bezwaar te beslissen, behalve voor zover deze documenten ook genoemd zijn onder randnummer 2.10 in het aanvullend verweerschrift, met inachtneming van deze uitspraak en van de tussenuitspraak;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van de besluiten van 29 april 2022 voor het overige in stand blijven;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het herstelbesluit van 7 november 2024 voor het overige in stand blijven;
  • veroordeelt de korpschef tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.000,-;
  • draagt de korpschef op de betaalde griffierechten van € 368,- (2 x € 184,-) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.535,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank noemt als voorbeeld (uit dossier UTR 22/2620) document B33 van 1 november 2018, moet zijn B32, B257 van 14 april 2020 moet zijn B253 en B244 van 10 maart 2020 moet zijn B243.
2.Zie de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935 over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.