ECLI:NL:RBMNE:2025:4986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
UTR 24/7621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door burgemeester wegens vervoer van inbrekerswerktuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom van de burgemeester behandeld. Eiser, die werd beschuldigd van het vervoeren van inbrekerswerktuigen, stelt dat hij geen inbrekerswerktuigen heeft vervoerd en is het niet eens met de opgelegde last. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de overtreding van artikel 2:44 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft begaan. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester geen last onder dwangsom kon opleggen, omdat eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank herroept het primaire besluit van de burgemeester en verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om voldoende bewijs te leveren voor het opleggen van een last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.C. Meijer),
en

de burgemeester van de gemeente [gemeenteplaats] , verweerder

(gemachtigde: E. van der Zweep).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom dat de burgemeester heeft opgelegd wegens het vervoeren van inbrekerswerktuigen. Eiser stelt dat hij geen inbrekerswerktuigen heeft vervoerd en is het niet eens met de opgelegde last onder dwangsom. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester geen last onder dwangsom kon opleggen
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met het besluit van 27 maart 2024 heeft de burgemeester een last onder dwangsom opgelegd aan eiser. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Bestuurlijke rapportages
6. Op 15 december 2023 waren drie mannen, waaronder eiser, rond 20:53 uur aangekomen bij een tankstation in een zwarte [automerk] . Eiser zat achter de bestuurder op de achterbank. De politie heeft rond 21.20 uur het drietal aangehouden op verdenking van winkeldiefstal in vereniging gepleegd in de shop van het tankstation. Eiser en de bestuurder konden tijdens de staandehouding geen identiteitsbewijs overhandigen. Nadat identiteitsfouillering geen effect had, werd de auto onderzocht. In de auto trof de politie op de achterbank achter de bijrijdersstoel een tas aan met onder meer ‘grote schroevendraaiers, een boormachine met schroeven, een slotentrekker en een breekijzer aan.’ Deze werktuigen kunnen worden gebruikt voor het onrechtmatig openen of verbreken van sluitingen en voor het vergemakkelijken van een diefstal door middel van braak. Daarnaast is de politie gebleken dat eiser recent crimineel actief is geweest op diefstallen door middel van braak in de omgeving van de gemeente [gemeenteplaats] :
- 21 juni 2021: woninginbraak in [plaats 1] ; is eiser voor veroordeeld op 22 juli 2021
- 3 augustus 2019: woninginbraak in [plaats 2] , is eiser op 8 januari 2022 voor veroordeeld.
- 6 juni 2019: overval woning/poging diefstal, is eiser op 20 april 2023 voor veroordeeld.
7. Daarnaast blijkt dat de drie personen waaronder eiser onderlinge banden hebben, eiser gebruik maakte van de auto van de bestuurder en eiser heeft in het verleden criminele activiteiten gepleegd met de andere inzittende van de auto.
8. Het is volgens de politie zeer aannemelijk dat eiser in strijd met artikel 2:44 van de Algemene Plaatselijke Verordening [gemeenteplaats] (APV) inbrekerswerktuigen heeft vervoerd. Van deze bevindingen heeft de politie bestuurlijke rapportages opgesteld op 29 december 2023, 12 maart 2024 en 12 juni 2024.
Besluitvorming
9. Naar aanleiding van de bevindingen van de politie heeft de burgemeester een last onder dwangsom opgelegd. De burgemeester heeft gelast om geen inbrekerswerktuig(en) te vervoeren op een openbare plaats in de gemeente [gemeenteplaats] . Als eiser niet voldoet aan deze last, verbeurt eiser een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximumbedrag van € 10.000,-.
10. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de burgemeester advies gevraagd aan de bezwaarcommissie. De bezwaarcommissie heeft geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren. Volgens de commissie waren er wel inbrekerswerktuigen aanwezig in de auto, maar is eiser niet aan te merken als overtreder. Daarom kan de burgemeester geen last onder dwangsom opleggen, zo stelt de bezwaarcommissie.
11. De burgemeester is het niet eens met het advies van bezwaarcommissie en heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de burgemeester is het wel aannemelijk dat eiser de inbrekerswerktuigen heeft vervoerd. De tas met de inbrekerswerktuigen bevond zich op de achterbank van de auto waar eiser zich ook bevond. Daarnaast heeft eiser antecedenten op het gebied van inbraak en vervoer van inbrekerswerktuigen en heeft hij die dag (op 15 december 2023) winkeldiefstal gepleegd in de winkel van het tankstation. Dat eiser niet als bestuurder in de auto zat, maakt niet minder aannemelijk dat hij artikel 2:44 van de APV heeft overtreden. Eiser heeft ook nooit duidelijkheid gegeven over de tas, van wie die was en waarvoor de gereedschappen voor bedoeld waren. Voor zover eiser niet aan te merken is als overtreder, is hij een medepleger omdat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen eiser en een van de inzittenden. Eiser heeft namelijk een keer met iemand anders uit de auto criminele activiteiten verricht. Verder is hier sprake van gevaar voor herhaling omdat eiser antecedenten heeft in de afgelopen vijf jaar op het gebied van woninginbraken, in 2019 een boete heeft gehad voor vervoer van inbrekersvoertuigen en omdat eiser in een buurgemeente van de gemeente [gemeenteplaats] woont.
Wat is het relevante artikel?
12. In artikel 2.44 van de APV is het volgende opgenomen:
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Inbrekerswerktuigen
13. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe een aantal gronden aan. Als eerste voert eiser aan dat de aangetroffen werktuigen niet kunnen worden aangemerkt als inbrekerswerktuigen. De burgemeester heeft deze conclusie getrokken gelet op de antecedenten van eiser. Dat kan niet. Dat beide andere inzittenden antecedenten hebben, is niet onderbouwd.
14. De rechtbank overweegt dat de burgemeester volgens vaste rechtspraak in beginsel uit mag gaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. [1] De rechtbank is niet gebleken van tegenbewijs waardoor van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
15. Uit de processen-verbaal van de politie, zoals hierboven aangegeven, volgt dat er op 15 december 2023 in de auto waarin eiser ook zat, een tas is aangetroffen met diverse gereedschappen, zoals een boormachine met schroeven, grote schroevendraaiers, een slotentrekker en een breekijzer. Uit de processen-verbaal blijkt dat het in de politiepraktijk bekend is dat de aangetroffen combinatie van gereedschappen wordt gebruikt voor het onrechtmatig openen of verbreken van sluitingen en voor het vergemakkelijken van een diefstal door middel van braak. Daarnaast is ter zitting door de burgemeester gesteld dat met name de slotentrekker niet zomaar bij mensen in de auto ligt. Het is volgens de burgemeester mogelijk dat dit voor bepaalde beroepsgroepen, zoals slotenmakers, gereedschap is wat daarvoor wordt gebruikt. De burgemeester is niet gebleken dat eiser, dan wel de bestuurder van de auto of de andere bijrijder een beroep heeft waarvoor de genoemde gereedschappen nodig zijn. Gelet op de combinatie van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aangetroffen werktuigen kunnen worden aangemerkt als inbrekerswerktuigen.
Overtreder
16. Als tweede beroepsgrond voert eiser aan dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder van artikel 2.44 van de APV. De auto was niet van eiser, hij was ook niet de bestuurder. Hij wist niet van de tas en wat er in zat. Eiser is ook geen medepleger. De omstandigheid dat eiser de andere inzittenden in de auto kende, maakt niet dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen eiser en de andere twee inzittenden van de auto.
17. De burgemeester heeft zelf aangegeven dat het voor het opleggen van een herstelsanctie buiten redelijke twijfel moet vaststaan dat betrokkene de overtreding heeft begaan. Ter zitting is dit standpunt van de burgemeester besproken, en heeft de rechtbank aan partijen voorgehouden dat in de uitspraken waarin door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is aangegeven dat bij herstelsancties en bestraffende sancties buiten redelijke twijfel vast moet komen te staan of sprake is van overtrederschap, zien op examenfraude. [2] Na deze uitspraken heeft de Afdeling ook uitspraken gedaan over lasten onder dwangsom wegens het vervoeren van inbrekerswerktuigen, waarbij de Afdeling is uitgegaan van het aannemelijk maken van de overtreding. [3] Hierover hebben de burgemeester en eiser geen nader standpunt ingenomen. De rechtbank daarom stelt in het licht van de uitspraken van de Afdeling uit 2024 vast dat de burgemeester aannemelijk moet maken dat eiser artikel 2:44 van de APV heeft overtreden.
18. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester niet heeft voldaan aan zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser overtreder van artikel 2:44 van de APV is. Hiertoe heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken. Op 15 december 2023 lag in de auto een tas met inbrekerswerktuigen, maar de auto was niet van eiser. Ook was eiser geen bestuurder, maar zat hij achterin de auto. Eiser is die dag aangehouden vanwege winkeldiefstal bij het tankstation, maar niet vanwege verdachte omstandigheden rondom de auto en/of de tas met werktuigen. De politie heeft eiser, de bestuurder en de andere bijrijder van de auto ook niet gehoord over de tas met werktuigen. Geen van de inzittenden heeft zodoende een deugdelijke verklaring kunnen afleggen over de tas. Het had op de weg van de politie gelegen om eiser en de andere inzittenden van de auto op 15 december 2023 te horen over de tas. Nu dat niet is gedaan, kan de burgemeester eiser niet tegenwerpen dat hij geen poging heeft gedaan om te achterhalen van wie de tas was. Het is namelijk aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat sprake is van een overtreding van artikel 2:44 van de APV. Verder is van belang dat geen sprake was van gedrag waaruit gevolgd kon worden dat op het moment van aanhouden sprake is geweest van inbraak of dat de inzittenden van de auto dat wilden gaan doen. Ook het tijdstip van aanhouden, rond 21.20 uur, is geen indicatie van het voornemen tot inbraak of het net gepleegd hebben inbraak. De burgemeester heeft daarnaast nog gewezen op de antecedenten van eiser. Die antecedenten hebben tot gevolg dat eiser de schijn tegen heeft, maar dat alleen is onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser daadwerkelijk inbrekerswerktuigen heeft vervoerd om daarmee een inbraak te plegen dan wel omdat hij daarmee net een inbraak heeft gepleegd. De nieuwe bestuurlijke rapportage dat de burgemeester in beroep heeft overgelegd, los van de vraag of dit meegewogen mag worden, doet daar niets aan af. De beroepsgrond slaagt. De burgemeester heeft eiser ten onrechte aangemerkt als overtreder van artikel 2.44 van de APV, waardoor de burgemeester onbevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen.
19. Omdat het beroep gegrond is, behoeven de andere gronden die eiser heeft aangevoerd, geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de burgemeester geen last onder dwangsom kon opleggen. De rechtbank ziet, met het oog op een finale beslechting van dit geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit (besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom) te herroepen.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. Ook krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de burgemeester de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspaak in de plaats komt van het bestreden besluit;
- draagt de burgemeester op het griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2963 en 23 april 2025 ECLI:RVSL2025:1831.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3288 en 9 oktober 2024, ECLI:RVS:2024:4085.