ECLI:NL:RBMNE:2025:5049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/3065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw) die aan eiser is toegekend. Eiser, die eerder werkzaam was bij een bedrijf, heeft zijn WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op 1 april 2024. Het UWV heeft deze WW-uitkering op 8 augustus 2024 ingetrokken, waarna eiser op 1 oktober 2024 een aanvraag voor bijstand heeft ingediend, met de claim dat er bijzondere redenen waren voor de late aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft bij besluit van 20 december 2024 bijstand toegekend met ingang van 1 oktober 2024, maar eiser maakte bezwaar tegen de ingangsdatum. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 september 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht moest worden verleend. Eiser had zich niet tijdig gemeld voor bijstand na de intrekking van zijn WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier N.J. Biswane.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3065
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die aan eiser is toegekend.
1.1.
Eiser was werkzaam bij [bedrijf] en deze arbeidsovereenkomst is per 1 april 2024 beëindigd. Vervolgens heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 1 mei 2024 is aan eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van 1 mei 2024.
1.2.
Het UWV heeft bij besluit van 8 augustus 2024 de aan eiser toegekende WW-uitkering met ingang van 1 mei 2024 beëindigd (lees: ingetrokken). Eiser heeft op 1 oktober 2024 een aanvraag voor bijstand ingediend. Eiser heeft daarbij aangegeven dat er bijzondere redenen zijn waarom hij niet eerder een aanvraag kon indienen en dat hij met ingang van 2 april 2024 bijstand wil.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2024 heeft het college aan eiser met ingang van 1 oktober 2024 aan eiser bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum. Bij het bestreden besluit van 15 april 2025 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 15 april 2025 op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.7.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel in geschil is of aan eiser met ingang van 1 juli 2024 bijstand moest worden toegekend.
3. Eiser voert aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Op het moment dat eiser zich meldde bij het college voor bijstand (1 oktober 2024), liep er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit van het UWV van 8 augustus 2024. Dat eiser zich begin september al tot zijn gemachtigde heeft gewend en vervolgens pas op 1 oktober 2024 bijstand heeft aangevraagd mag het college niet aan eiser tegenwerpen. Eiser was in deze periode actief bezig met zijn bezwaarprocedure bij het UWV. Gelet op de gang van zaken bij het UWV heeft eiser zich binnen een redelijke termijn na intrekking van zijn WW-uitkering bij het college gemeld. Eiser heeft de periode in geding in bijstandsbehoevende omstandigheden geleefd.
4. Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dat is dus het uitgangspunt.
5. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als de betrokkene zich na afwijzing van een aanvraag om een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Pw zo spoedig mogelijk meldt om bijstand aan te vragen. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2407, en van 14 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2511).
6. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat het college met terugwerkende kracht bijstand moest verlenen. Bij besluit van 8 augustus 2024 is de aan eiser toegekende WW-uitkering ingetrokken. Eiser heeft zich niet zo spoedig mogelijk daarna gemeld om bijstand aan te vragen. Eiser heeft zich immers pas op 1 oktober 2024 gemeld om bijstand aan te vragen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van eiser om tijdig bijstand aan te vragen. Dat eiser om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen om eerst een rechtsmiddel aan te wenden tegen het besluit van het UWV en pas daarna bijstand aan te vragen is een keuze die voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank verwijst in dit kader naar eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 14 augustus 2018. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen redenen om aan te nemen dat hij niet eerder een aanvraag voor bijstandsuitkering had kunnen indienen.
7. Dat eiser in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de CRvB eerder heeft geoordeeld is het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:66). Dat het college, zoals in beroep aangevoerd, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden meer coulance had moeten betrachten volgt de rechtbank ook niet. Er is namelijk, zoals eerder overwogen, niet gebleken van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier.
de griffier is verhinderd om het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.