ECLI:NL:RBMNE:2025:5092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
UTR 24/5961
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigeren kwijtscheldingsverzoek uitkeringen door het Uwv

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een openstaande vordering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had eerder een betalingsregeling getroffen, maar het Uwv weigerde het kwijtscheldingsverzoek omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank heeft op 23 september 2025 geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Eiser had in 2019 een drietal uitkeringen herzien en teruggevorderd gekregen, omdat hij niet aan de inlichtingenplicht had voldaan. Na een betalingsregeling van € 10,- per maand, diende eiser een verzoek om kwijtschelding in, dat door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, omdat hij pas sinds april 2024 aan zijn betalingsverplichting voldoet. De rechtbank oordeelt dat de dringende redenen die eiser aanvoert niet relevant zijn voor de beoordeling van het kwijtscheldingsverzoek in het invorderingstraject. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Op 18 september 2019 heeft het Uwv een drietal uitkeringen [1] van eiser herzien en teruggevorderd. Dit omdat eiser niet zou hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen deze besluiten rechtsmiddelen aangewend. De besluiten van 18 september 2019 zijn nog niet onherroepelijk geworden. [2] Op 26 mei 2021 heeft het Uwv de afloscapaciteit van eiser op € 0,- vastgesteld. Op 8 augustus 2022 is het nog openstaande bedrag € 170.502,33. Eiser heeft op 16 augustus 2022 een eerste verzoek om kwijtschelding ingediend. Dit verzoek is afgewezen en na een bezwaarprocedure is de afwijzing in stand gebleven. Op 4 april 2024 heeft eiser met het Uwv een betalingsregeling afgesproken. Eiser betaalt vanaf dat moment € 10,- per maand. Op 10 juni 2024 heeft eiser een tweede verzoek om kwijtschelding ingediend bij het Uwv.
1.1.
Met het besluit van 19 juni 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv het tweede kwijtscheldingsverzoek afgewezen. [3] Eiser heeft geen recht op kwijtschelding omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding. Eiser kan pas na vijf jaar kwijtschelding krijgen voor het bedrag dat dan nog open staat, hieronder valt niet het ineens betalen van vijf jaren aan termijnbedragen zoals eiser gedaan heeft. Eiser maakt bezwaar tegen deze afwijzing.
1.2.
Met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld en op 20 september 2024 aanvullende gronden ingediend. Op 11 november 2024 heeft mr. A.T. Meijhuis zich gesteld voor eiser.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv terecht het verzoek om kwijtschelding van de openstaande vordering heeft afgewezen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt en welke gevolgen dat heeft.
Toetsingskader
4. De terugvordering van onverschuldigd door het Uwv betaalde uitkeringen is geregeld in respectievelijk de artikelen 77 van de Wet WIA, 36 van de WW en 33 van de ZW. [4] Ook is in deze artikelen geregeld onder welke omstandigheden het Uwv van (verdere) terugvordering kan afzien. [5] Het Uwv heeft in de Beleidsregel terug- en invordering [6] (de beleidsregel) neergelegd hoe deze bevoegdheid wordt ingevuld. Uit de beleidsregel volgt dat het Uwv alleen een openstaande schuld kan kwijtschelden, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan of daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [7]

Voldoet eiser aan de voorwaarden voor kwijtschelding?

5. Eiser heeft aangevoerd dat hij wél vijf jaar aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Het Uwv heeft zijn afloscapaciteit op € 0,- vastgesteld, dat is zijn termijnbedrag. Eiser is daarnaast, op advies van het Uwv, vanaf 4 april 2024 € 10,- per maand gaan betalen. In totaal heeft hij op 20 september 2024 € 630,- afgelost, dit komt overeen met het bedrag voor vijf jaar en drie maanden. De schuld kan volgens eiser per 18 september 2024 worden kwijtgescholden, dat is vijf jaar na het nemen van het invorderingsbesluit.
5.1.
Het Uwv is van mening dat eiser vijf jaar aaneengesloten moet voldoen aan de betalingsverplichting voordat een beroep op kwijtschelding kan worden gedaan. Eiser is in 2024 begonnen met aflossen, zodat in 2029 pas sprake kan zijn van de aaneengesloten periode hebben voldaan aan de betalingsverplichting.
5.2.
In de beleidsregel is bepaald dat bij vorderingen als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht van verdere terugvordering kan worden afgezien indien gedurende vijf jaar volledig aan de betalingsverplichting is voldaan. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in april 2024 een betalingsregeling met het Uwv heeft afgesproken. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank concreet dat eiser ook sinds 4 april 2024 voldoet aan zijn betalingsverplichting. De beleidsregel moet namelijk niet anders worden gelezen dan dat sprake moet zijn van enige aflossing van de vordering gedurende een periode van vijf jaar. Als geen sprake is van aflossing, zoals in dit geval vóór 4 april 2024 aan de orde was, kan geen sprake zijn van het hebben voldaan aan de betalingsregeling. De rechtbank volgt hierin de uitleg van het Uwv en verwijst daarbij naar de uitspraak van de CRvB van 6 november 2024. [8] Het achteraf ineens betalen van het totaalbedrag van de betalingsregeling over de voorafgaande vijf jaar, maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
Is er sprake van een dringende reden om in aanmerking te komen voor kwijtschelding?
6. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een dringende reden om in aanmerking te komen voor kwijtschelding. Eiser heeft daarbij gewezen op zijn leeftijd en de lange periode dat de schuld, die hij nooit zal kunnen aflossen, boven zijn hoofd hangt. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij nooit de juiste informatie over de voorwaarden voor kwijtschelding van het Uwv heeft ontvangen. Eiser had anders, met hulp van zijn familie, direct kunnen starten met het afbetalen. Dit neemt hij het Uwv kwalijk. Op de zitting heeft eiser nog toegelicht dat 2/3 van de totale schuld is te wijten aan het tijdsverloop. De rol van het Uwv moet daarbij worden meegewogen, zo voert eiser aan.
6.1.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de dringende reden alleen speelt bij de terugvordering. Het besluit tot terugvordering ligt op dit moment nog voor bij de CRvB en staat dus nog niet in rechte vast. Het gaat in deze zaak over het invorderingstraject, daarbij speelt de dringende reden niet. Op de zitting heeft het Uwv nog toegelicht dat de informatie over de voorwaarden voor kwijtschelding meermaals aan eiser is verstrekt. Onder meer bij het besluit dat eiser geen afloscapaciteit heeft en bij de reactie van het Uwv op het eerdere kwijtscheldingsverzoek.
6.2.
Uit vaste rechtspraak [9] volgt dat het Uwv een belangenafweging dient te maken als hij gebruik wil maken van zijn discretionaire bevoegdheid om vanwege een dringende reden geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening, intrekking of terugvordering. Het besluit om terugvordering ligt hier niet voor. Het gaat nu om een kwijtscheldingsverzoek tijdens het invorderingstraject. Zowel de Wet WIA, de WW, de ZW als de beleidsregel bieden geen basis voor een belangenafweging bij een kwijtscheldingsverzoek. Bovendien speelt mee dat het Uwv bij het invorderingstraject een afbetalingsregeling moet treffen, die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. De betrokkene heeft dan de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. De afloscapaciteit van eiser is door het Uwv vastgesteld op € 0,-, hiermee heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de financiële omstandigheden van eiser. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van deze grond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht het kwijtscheldingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het gaat om uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia), de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW).
2.De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft nog geen uitspraak gedaan in deze kwestie.
3.Op dat moment staat een bedrag open van € 169.902,33.
4.Voor de leesbaarheid van deze uitspraak wordt verder alleen verwezen naar het betreffende artikel van de Wet WIA, dit is vergelijkbaar met de genoemde artikelen van de WW en de ZW.
5.Zie artikel 77, lid 3 en lid 5 van de Wet WIA.
6.Regeling van 31 maart 1999,
7.Zie de artikelen 3, 4 en 4.1 van de bijlage bij de beleidsregel.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2115.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.