ECLI:NL:RBMNE:2025:5142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/1921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 september 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen inzake de compensatie kinderopvangtoeslag, maar de Dienst had niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank had eerder, op 4 juli 2024, al geoordeeld dat de Dienst een termijn moest krijgen om alsnog een besluit te nemen, maar deze termijn was inmiddels verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat de Dienst alsnog een besluit moest nemen binnen twee weken na de uitspraak, en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moest worden betaald voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moest door de Dienst aan eiseres worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke beslistermijn in deze zaak te kort was om een besluit te nemen, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had geoordeeld dat een nadere beslistermijn van zestig weken realistisch was. De rechtbank volgde dit oordeel en paste het toe op de huidige zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 29 juni 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 4 juli 2024 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 20 augustus 2024 een besluit op bezwaar te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 4 juli 2024 (UTR 24/3662) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiseres.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [3] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich volledig aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
6. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Verweerder heeft op 16 mei 2023 de definitieve beschikking genomen. Het bezwaarschrift van eiseres tegen dit besluit is door verweerder ontvangen op 29 juni 2023. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen is dus aangevangen op 30 juni 2023 [4] en verliep op 2 november 2023. Bij de brief van
8 mei 2024 heeft eiseres het eerste beroep niet tijdig ingediend. In de uitspraak van
4 juli 2024 is dit beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak verweerder opgedragen uiterlijk 20 augustus 2024 een besluit op bezwaar bekend te maken. Sinds de eerst gegeven beslistermijn van 2 november 2023 zijn meer dan 60 weken verstreken. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend moet maken.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. Deze bedragen zijn volgens het beleid van de rechtspraak het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken. De rechtbank volgt op dit punt dus niet het bedrag van € 250,- met een maximum van € 37.500,-, zoals in de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 is voorgesteld, omdat de rechtbank van oordeel is dat het hiervoor genoemde beleid daar niet toe noopt. Bij verweerder is geen sprake van weigerachtigheid, maar – onder meer – een ernstig tekort aan menskracht. Ook het belang van eiseres rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een hogere dwangsom niet. Een sterkere prikkel is daarom niet nodig.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.Schnitzler, rechter, in aanwezigheid van I. van Ittersum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
De griffier is buiten staat
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb en artikel 6.10aa, van de Wet hersteloperatie toeslagen.