4.3.3.Bewijsoverwegingen
Inleiding
De verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij zich in de periode van 1 september 2018 tot en met 1 februari 2019 heeft voorgedaan als [aangever 2] en/of [aangever 1] . Hij zou op die manier (ook) de bedrijven [benadeelde 2] B.V. en [benadeelde 3] B.V. hebben opgelicht en valsheid in geschrifte hebben gepleegd door valse en/of vervalste stukken te verstrekken aan [benadeelde 1] B.V., de Rabobank en American Express. De verdachte heeft zowel bij de politie als gedurende het onderzoek ter terechtzitting geen inhoudelijke verklaring afgelegd over de aan hem ten laste gelegde feiten.
Verweer en verzoek over uitblijven meervoudige fotoconfrontatie
De raadsman stelt zich subsidiair (als zijn primaire standpunt over de niet-ontvankelijkheid van het OM niet slaagt) op het standpunt dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (allen van de Rabobank), getuige [getuige 4] (van [benadeelde 1] B.V.), en getuige [getuige 5] (van [benadeelde 3] B.V.), niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat de politie heeft nagelaten een fotoconfrontatie uit te voeren. Meer subsidiair, indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, heeft de raadsman de rechtbank verzocht te bevelen dat de fotoconfrontatie alsnog wordt uitgevoerd.
De rechtbank gebruikt de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] in het geheel niet voor het bewijs van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De rechtbank gebruikt wel onderdelen uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] . De verklaringen van deze getuigen over foto’s van de verdachte of hun ontmoetingen met [aangever 2] of [aangever 1] worden echter niet voor het bewijs gebruikt. Nu de fotoconfrontatie is bevolen met het oog op juist die onderdelen van de getuigenverklaringen, behoeft het verweer van de raadsman geen verdere bespreking.
De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging tot het alsnog doen uitvoeren van de fotoconfrontatie af omdat zij dit, gelet op het voorgaande, niet noodzakelijk vindt.
[benadeelde 1] B.V. en [aangever 2] (feit 1 en feit 6 deel 2)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
In juni 2018 ontving [benadeelde 1] het verzoek van een persoon die zich presenteerde als [aangever 2] van het bedrijf [bedrijf 1] B.V. om een woning aan de [adres] in [woonplaats] te huren voor één van zijn werknemers, genaamd [werknemer 1] . Ter onderbouwing van zijn verzoek mailde deze [aangever 2] op 14 juni 2018 onder meer een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: een uittreksel KVK) betreffende [bedrijf 1] B.V. Daarnaast werden de jaarrekening van het bedrijf en een kopie van het paspoort van [werknemer 1] gemaild.
De verhuurder ging akkoord en de sleutel van de woning kon op 12 juli 2018 door de huurder worden opgehaald. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte degene is die de sleutel van de woning die dag in ontvangst heeft genomen. Hij overhandigde daarbij een kopie van het paspoort van [werknemer 1] , waarop handgeschreven stond dat [werknemer 1] ‘ [verdachte] ’ machtigt tot het in ontvangst nemen van de sleutel. Daarnaast overhandigde de verdachte aan de medewerkster van [benadeelde 1] een betalingsbewijs van de SNS-bank waarop stond dat de waarborgsom en de huur door [werknemer 1] waren overgemaakt aan [benadeelde 1] .
Na enige tijd constateerde [benadeelde 1] dat het bedrag voor de borg en de huur nooit was overgeboekt op de rekening van [benadeelde 1] . De huur werd de daaropvolgende maanden (doorgaans) wel betaald, onder meer door een bedrijf met de naam [bedrijf 2] via [A] . De waarborgsom is echter nooit betaald. [benadeelde 1] heeft vervolgens op 10 december 2018 aangifte gedaan. Daarop zijn de (door [aangever 2] gemailde) jaarrekening en het (door de verdachte fysiek overhandigde) betalingsbewijs van de SNS-bank onderzocht. Beide documenten bleken vals of vervalst te zijn.
Ook bleek dat een persoon genaamd [aangever 2] , geboren op [1960] , twee maanden eerder (op 10 oktober 2018) aangifte had gedaan van identiteitsfraude. Hij woont begeleid in [woonplaats] en was er via zijn bewindvoerder achter gekomen dat er buiten zijn weten om bedrijven op zijn naam waren gezet, waaronder [bedrijf 1] B.V, en dat er rekeningen op zijn naam waren geopend. [aangever 2] lijkt met de verdachte in contact te zijn gekomen via de online sollicitatie van [aangever 2] in juni 2018 voor de functie van magazijnmedewerker bij [bedrijf 1] B.V., in welk kader hij onder meer een kopie van zijn paspoort naar het bedrijf heeft gemaild. Hij had over deze sollicitatie contact met ene [aangever 1] .
Betrokkenheid van de verdachte
Op 14 januari 2019 is de verdachte in de huurwoning aan de [adres] aangehouden. Bij de aanhouding van de verdachte werden in de woning verschillende persoonlijke spullen van hem aangetroffen. Tussen die spullen lagen documenten die betrekking hebben op de oprichting van bedrijven op naam van [aangever 2] en op de huur van de woning, waaronder brieven van [benadeelde 1] aan [werknemer 1] .
In de woning lagen ook brieven van het bedrijf [bedrijf 1] B.V. en een doos visitekaartjes op naam van [aangever 1] van het bedrijf [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 2] . Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft aangever [aangever 2] in het kader van zijn sollicitatie contact gehad met ene [aangever 1] en werd de huur van de woning (ook) betaald door het bedrijf [bedrijf 2] via [A] .
Op een geopende laptop in de woning was te zien dat het e-mailaccount [e-mail adres] .nl nog open stond. Uit nader onderzoek bleek dat op die laptop (ook) het e-mailaccount van [verdachte] op verschillende data in de periode van oktober 2018 tot en met januari 2019 was bezocht.
De verdachte heeft na zijn aanhouding vanuit de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) voorts meerdere telefoongesprekken gevoerd, onder meer met de hiervoor genoemde [A] . [A] vroeg hem in één van die gesprekken of ze zich bij een afspraak moest voorstellen als mevrouw [valse naam 1] , waarop de verdachte zei dat ze wel kon zeggen dat ze de vriendin van [aangever 1] is. Verder sprak de verdachte met haar over [benadeelde 1] en over de huur die tot en met januari zou zijn betaald. Ook heeft de verdachte vanuit de PI over de woning gesproken met zijn nichtje [B] . Onder meer wordt besproken dat zij [benadeelde 1] voor de verdachte zal bellen. De verdachte zegt hierbij tegen haar dat ze zijn naam tijdens dat gesprek niet kan gebruiken, omdat ‘ze’ niet weten dat hij daar woont.
Tot slot noemt de rechtbank in dit verband nog de herkenning van de verdachte als zijnde [aangever 2] door de eigenaar van [benadeelde 1] , [getuige 6] . Bij het uitkijken van de (live) camerabeelden van het appartementencomplex op de dag van de aanhouding van de verdachte, wees [getuige 6] op de camerabeelden de man aan die hij vaak bij de woning had gezien en die bij hem bekend was onder de naam [aangever 2] . De politieagent herkende de man op de beelden echter voor 100 % als de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank over feit 1 en feit 6, deel 2
De rechtbank stelt op grond van de samenhang tussen de hiervoor omschreven (en overige in de bijlage opgenomen) bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de woning aan de [adres] in [woonplaats] heeft gewoond. Om die woning op naam van een ander te kunnen huren, heeft hij zich voorgedaan als [aangever 2] . De verdachte is degene die de valse jaarrekening van [bedrijf 1] B.V. heeft gemaild aan [benadeelde 1] . Tijdens het in ontvangst nemen van de sleutels van de woning heeft de verdachte (als zichzelf) vervolgens het valse betalingsbewijs van de SNS-bank overhandigd aan een medewerkster van [benadeelde 1] .
De raadsman heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de enige gebruiker was van de laptop of van het appartement, zodat de stukken die op de laptop en in het appartement zijn aangetroffen niet zonder meer aan hem kunnen worden toegeschreven. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat het naar haar oordeel wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, die niet op zichzelf, maar in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Het procesdossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de raadsman dat de goederen die in het appartement zijn aangetroffen aan een ander zouden toebehoren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot 1 februari 2018 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, door deze aan [benadeelde 1] te verstrekken (feit 1). Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van [aangever 2] heeft gebruikt met het oogmerk zijn eigen identiteit te verbergen en de identiteit van [aangever 2] te misbruiken, waardoor enig nadeel voor [aangever 2] kon ontstaan (feit 6, deel 2).
Rabobank en [aangever 1] (feit 2 en feit 6 deel 1)
Verstrekking documenten aan Rabobank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 19 juli 2018 belde ene [valse naam 2] van het bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) de Rabobank Utrecht over het openen van een zakelijke rekening. Op verzoek van de Rabobank Utrecht mailde deze [valse naam 2] vervolgens (op 28 augustus 2018) een aantal stukken.
Eén van die stukken was een brief met het verzoek aan de Rabobank om een rekening te openen en een krediet van € 2.000.000,- te verschaffen aan het bedrijf [bedrijf 2] . De afzender van de brief was [aangever 1] van het bedrijf [bedrijf 2] , met als e-mailadres info@ [bedrijf 2] .nl en als telefoonnummer [telefoonnummer] . Bij deze brief waren als bijlagen een jaarrekening van 2017, een exploitatiebegroting en een uittreksel KvK van het bedrijf gevoegd. Uit deze documenten volgde dat [aangever 1] , geboren op [1967] , als bestuurder en enig aandeelhouder van het bedrijf was geregistreerd. Ook was een kopie van het paspoort van [aangever 1] bij de brief gevoegd.
Tot slot is voor de aanvraag een ingevuld klantenformulier aan Rabobank toegestuurd. Dit formulier is op 14 september 2018 door [aangever 1] ondertekend en op 17 september 2018 aan de Rabobank gemaild.
De jaarrekening, het jaarverslag en de accountantsverklaring van [bedrijf 2] zijn op echtheid onderzocht en uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat het valse of vervalste stukken betreft.
De persoon [aangever 1]
In het procesdossier komen twee personen voor met de naam [aangever 1] : [aangever 1] , geboren op [1967] in België en [aangever 1] , geboren op [1971] in België.
Op 4 september 2018 ontving een medewerkster van de Rabobank een email van [valse naam 2] waarin zij werd verwezen naar de website van de [bedrijf 3] , www. [website] .com, waarbij werd vermeld dat dit het familiebedrijf van [aangever 1] is. [aangever 1] uit 1971 is de eigenaar van de [bedrijf 3] , een (groot) bedrijf met de website www. [website] .com, waarnaar [valse naam 2] in zijn mail van 4 september 2018 verwees. Bij de rekening en kredietaanvraag werd echter een kopie van het paspoort van ene [aangever 1] uit 1967 gevoegd. De Rabobank constateerde dit en heeft de [aangever 1] van de [bedrijf 3] uit 1971 hierop gewezen. [aangever 1] uit 1971 heeft daarop aangifte gedaan van identiteitsfraude. Uit de aangifte kan worden afgeleid dat de [aangever 1] uit 1971 niets met het bedrijf [bedrijf 2] en het verzoek aan de Rabobank te maken heeft.
[aangever 1] uit 1967 heeft in 2024 een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Hij verklaarde dat hij de verdachte 4 á 5 jaar daarvoor had leren kennen en dat de verdachte hem destijds vroeg om (tegen vergoeding) het bedrijf [bedrijf 2] op zijn naam te laten zetten, omdat het niet mogelijk was het bedrijf op de naam van de verdachte te zetten. Hier heeft [valse naam 1] aan meegewerkt. Hij heeft daartoe ook een kopie van zijn paspoort aan de verdachte verstrekt. [valse naam 1] verklaarde dat de verdachte destijds (schriftelijke) aanvragen had ingediend voor een zakelijke rekening bij de Rabobank en dat hijzelf in dat kader één keer bij de Rabobank is geweest. [valse naam 1] verklaarde dat hij verder nooit iets met de onderneming [bedrijf 2] heeft gedaan, en dat hij nooit van [bedrijf 2] , [valse naam 2] , het e-mailadres [e-mail adres] .nl of het adres [adres] in [woonplaats] had gehoord.
Betrokkenheid van de verdachte
In de woning van de verdachte aan de [adres] in [woonplaats] werd op 14 januari 2019 de exploitatiebegroting aangetroffen die op 28 augustus 2018 aan de Rabobank is gemaild. Op de achterkant stonden handgeschreven aantekeningen, waaronder: ‘
www. [website] .com’, ‘ [website] ’ en ‘Rabobank’.Ook werd een kopie aangetroffen van het paspoort van [aangever 1] uit 1967 die exact (ook qua vlekken en lijnen) overeenkwam met de kopie die aan de Rabobank was gemaild. Zoals hierboven al is vermeld, stond het e-mailaccount van [e-mail adres] .nl open op de nog geopende laptop in de woning van de verdachte, kort nadat hij in die woning was aangehouden. Tussen de ontvangen e-mails stond ook de e-mail van [valse naam 2] van 28 augustus 2018 aan de Rabobank. Uit nader onderzoek aan de laptop bleek dat op internet bovendien was gezocht op: ‘ […] +Opsporingsdienst +Politie’. Daarnaast is de website van de rijksoverheid over identiteitsfraude met een kopie van een ID-bewijs bezocht.
Naast de – ook al eerder genoemde – doos met visitekaartjes op naam van [aangever 1] werden ook brieven en een factuur aan [aangever 1] in de woning aangetroffen. De factuur bleek te zijn betaald met een bankrekening op naam van de verdachte.
De verdachte heeft na zijn aanhouding vanuit de PI voorts niet alleen gebeld met [A] , maar hij heeft haar ook een brief gestuurd. Op deze brief gaf hij [A] onder meer opdracht om vanaf nu ‘de kar te trekken’ en het telefoonnummer [telefoonnummer] op haar iPhone in te stellen. Dit is het telefoonnummer dat vermeld stond op de aanvraag die op naam van [aangever 1] bij Rabobank is ingediend. Verder stonden op de brief van de verdachte aan [A] de e-mailadressen info@ [bedrijf 2] en [e-mail adres] met daarachter de bijbehorende wachtwoorden.
Het oordeel van de rechtbank over feit 2
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor omschreven (en overige) bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is die alle e-mails (op naam van [valse naam 2] en [aangever 1] ) aan de Rabobank heeft opgesteld en gemaild. De rechtbank neemt hierbij de in de woning van de verdachte aangetroffen goederen in aanmerking, alsmede de inhoud van de brief die hij vanuit de PI aan [A] heeft gestuurd. De rechtbank beschouwt deze bewijsmiddelen bovendien in samenhang met de hierna voor de feiten 3 tot en met 5 nog te bespreken bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de verdachte zich bij andere bedrijven óók heeft voorgedaan als [aangever 1] en gedeeltelijk dezelfde stukken aan die bedrijven heeft verstrekt.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte degene is die de jaarrekening, exploitatiebegroting en het klantenformulier aan de Rabobank heeft gemaild, om een zakelijke rekening te openen en een lening te verkrijgen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de jaarrekening vals of vervalst is. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat ook de - tezamen met de valse jaarrekening - door de verdachte bij Rabobank ingediende exploitatiebegroting vals is. De rechtbank komt tot de conclusie dat ook het klantenformulier vals is nu zij er op grond van de bewijsmiddelen van overtuigd is dat de verdachte degene is die dit formulier heeft ondertekend met de naam [aangever 1] en diens zogenaamde handtekening.
Het oordeel van de rechtbank over feit 6, deel 1 (Rabobank)
Onder het tweede deel van feit 6 is ten laste gelegd dat de verdachte identificerende persoonsgegevens van [aangever 1] uit 1971 heeft gebruikt richting derden (waaronder de Rabobank), door zich als die [aangever 1] voor te doen en zijn naam en/of andere gegevens te gebruiken. Dat de verdachte zich zou hebben voorgedaan als de [aangever 1] uit 1967 is onder feit 6 dus niet ten laste gelegd.
De door de verdachte aan de Rabobank op 28 augustus 2018 gemailde brief, waarin wordt verzocht om een zakelijke rekening en een bedrijfsfinanciering is ondertekend met de naam [aangever 1] . Bij deze brief was onder meer een kopie van het paspoort van [aangever 1] uit 1967 gevoegd en een uittreksel KVK, waarin staat dat [aangever 1] uit 1967 bestuurder van [bedrijf 2] was. De vraag is dan ook of bewezen kan worden dat de verdachte zich richting de Rabobank (ook) heeft voorgedaan als de [aangever 1] uit 1971. De rechtbank oordeelt van wel en overweegt daartoe het volgende.
Als vervolg op de hiervoor genoemde brief van 28 augustus 2018 heeft de verdachte de Rabobank (namens [aangever 1] ) in september van dat jaar gemaild en gewezen op de website van de [bedrijf 3] . Hij schreef daarbij dat de [bedrijf 3] het familiebedrijf was van [aangever 1] .
De [bedrijf 3] is in werkelijkheid echter het bedrijf van de [aangever 1] uit 1971. Op de website van de [bedrijf 3] staat ook een foto van deze [aangever 1] . Uit een simpele zoekslag op internet blijkt dat de [bedrijf 3] een groot bedrijf is en dat [aangever 1] uit 1971 een succesvolle Belgische zakenman is. Hij en zijn bedrijf hebben echter niets met [bedrijf 2] of het verzoek aan de Rabobank te maken. Door de Rabobank toch op dit bedrijf en deze website te wijzen, heeft de verdachte gesuggereerd dat de [aangever 1] waarmee de Rabobank correspondeerde, de [aangever 1] uit 1971 was. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich (digitaal) op schrift heeft voorgedaan als [aangever 1] en diens naam en foto heeft gebruikt om zijn eigen identiteit te verbergen en die van [aangever 1] uit 1971 te misbruiken.
American Express (feit3)
Op 16 oktober 2018 heeft American Express een online aanvraag in behandeling genomen van [aangever 1] van het bedrijf [bedrijf 2] voor een KLM American Express corporate card. Dit is een betaalkaart die aan het einde van de maand volledig betaald moet worden. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn een uittreksel KVK van [bedrijf 2] , een jaarverslag (inclusief accountantsverklaring) en een kopie van het paspoort van [aangever 1] , geboren op 1967, aan American Express overgelegd. Op de aanvraag waren het e-mailadres [e-mail adres] .nl en het telefoonnummer [telefoonnummer] vermeld.
De aanvraag is door American Express in behandeling genomen en akkoord bevonden met een kredietlimiet van € 125.000,- euro per maand. Met de kaart van [bedrijf 2] is vervolgens in de periode van 31 oktober 2018 tot 27 november 2018 een bedrag van in totaal 73.936,96 euro uitgegeven. Op 9 november 2018 heeft American Express de betaalkaart geblokkeerd omdat er in korte tijd zeer veel geld werd uitgegeven. De financiële afdeling heeft contact opgenomen met de aanvrager, die zich uitgaf voor [aangever 1] , en hem verzocht een tussentijdse betaling te doen om te controleren of hij daadwerkelijk over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen. [aangever 1] heeft vervolgens met zijn e-mailadres [e-mail adres] .nl een bankafschrift/rekeningoverzicht gemaild van een ING-rekening op naam van [bedrijf 2] , waarop stond dat op 12 november 2018 € 50.000,- was overgemaakt aan American Express. Na onderzoek bleek echter dat dit bedrag nooit is overgemaakt. American Express heeft daarop aangifte gedaan.
Het jaarverslag is, inclusief de daarin opgenomen accountantsverklaring van [bedrijf 4] , op echtheid onderzocht. Uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat zowel het jaarverslag als de accountantsverklaring vals of vervalst waren. Ook het door [aangever 1] aan American Express gemailde bankafschrift van de ING bleek vals of vervalst te zijn.
De daadwerkelijke [aangever 1] uit 1967 heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nooit iets heeft aangevraagd bij American Express, dat hij de verdachte nooit toestemming heeft gegeven om dat namens hem te doen, dat hij nog nooit van het e-mailadres [e-mail adres] .nl heeft gehoord én dat de handtekening onder zijn naam op de aanvraag niet van hem is.
Betrokkenheid van de verdachte
Zoals al eerder in dit vonnis is vermeld, stond het e-mailaccount van [e-mail adres] .nl open op de nog geopende laptop in de woning van de verdachte, kort nadat hij in die woning was aangehouden. In de mailbox stonden ook de e-mailberichten van en aan American Express over de aanvraag van de betaalkaart. Gegevens uit die e-mails stonden ook handgeschreven op een in de woning aangetroffen A4. Op de laptop was in de periode van 20 oktober tot en met 3 november 2018 meermalen ingelogd op de website van American Express. Ook bleken de websites van de winkels waar online aankopen met de betaalkaart waren gedaan op de aankoopdata te zijn bezocht. De aankopen waren gedaan op een computer met een IP-adresdat was gekoppeld aan het adres van de verdachte (aan de [adres] in [woonplaats] ).
De rechtbank wijst er tot slot op dat de door [aangever 1] aan American Express gemailde accountantsverklaring was opgesteld door het bedrijf [bedrijf 4] . Dit bedrijf bleek op naam te staan van [A] , degene met wie de verdachte vanuit de PI belde en aan wie hij vanuit de PI een brief stuurde. Voor de inhoud van de telefoongesprekken en de brief verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen en wat zij daarover al eerder in dit vonnis heeft overwogen (onder de koppen ‘ [benadeelde 1] en ‘Rabobank’).
Het oordeel van de rechtbank over feit 3
De rechtbank acht op grond van de onderlinge samenhang tussen de hiervoor in dit vonnis omschreven (en overige) bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die het valse of vervalste jaarverslag (inclusief de accountantsverklaring) en het valse of vervalste bankafschrift heeft gemaild aan American Express, om een betaalkaart te bemachtigen.
[benadeelde 2] B.V. (feit 4)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
In augustus en oktober 2018 zijn leaseovereenkomsten afgesloten tussen het bedrijf [bedrijf 2] B.V. en het bedrijf [benadeelde 2] B.V., handelend onder de naam [bedrijf 5] . [bedrijf 2] B.V. heeft op grond van deze overeenkomsten voertuigen van het merk Kia (inclusief tankcard) geleased van [benadeelde 2] B.V (hierna: [benadeelde 2] ). [benadeelde 2] heeft voor het sluiten van de overeenkomsten een uittreksel KVK van [bedrijf 2] B.V. ontvangen, waarin staat dat [aangever 1] (uit 1967) enig aandeelhouder, bestuurder en directeur is van het bedrijf. Vanaf november 2018 kwam [bedrijf 2] B.V. haar betalingsverplichtingen niet meer na. Het bedrijf was niet langer bereikbaar voor [benadeelde 2] , waarop [benadeelde 2] aangifte heeft gedaan. Bij deze aangifte zijn alle leaseovereenkomsten en de doorlopende incassomachtiging van [bedrijf 2] B.V. gevoegd. Die leaseovereenkomsten en incassomachtiging zijn telkens ondertekend door [aangever 1] (geboren op [1967] ) van [bedrijf 2] B.V., gevestigd aan de [adres] in [plaats] . De daadwerkelijke [aangever 1] (geboren op [1967] ) heeft bij de rechter-commissaris echter verklaard dat de handtekeningen op de overeenkomsten niet van hem zijn en dat hij nooit een overeenkomst met [benadeelde 2] heeft gesloten.
Betrokkenheid van de verdachte
Bij de aanhouding van de verdachte, zijn in zijn woning veel documenten aangetroffen op naam van [aangever 1] en/of [bedrijf 2] , waaronder visitekaartjes en brieven. Hiertussen lagen ook verschillende brieven van [benadeelde 2] over de hiervoor genoemde leaseovereenkomsten. Op de geopende laptop in de woning stond de mailbox van [e-mail adres] .nl nog open. Tussen de verzonden e-mails stond een e-mail van [aangever 1] aan [benadeelde 2] , waarbij één van de ondertekende leaseovereenkomsten was gevoegd. Naast de (digitale) documenten, zijn ook de autosleutels en kentekenpapieren van twee van de geleasede voertuigen in de woning aangetroffen, alsmede de tankcard van één van de voertuigen.
Het oordeel van de rechtbank over feit 4
Op grond van de samenhang tussen de hiervoor in dit vonnis omschreven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bedrijf [benadeelde 2] heeft opgelicht. Hij heeft zich immers (digitaal) op schrift richting [benadeelde 2] voorgedaan als [aangever 1] , directeur van een bonafide bedrijf genaamd [bedrijf 2] B.V, om [benadeelde 2] ertoe te bewegen de leaseovereenkomsten aan te gaan. Hij heeft dus een valse naam en een valse hoedanigheid gebruikt om ervoor te zorgen dat [benadeelde 2] de voertuigen en tankcard aan hem zou afstaan en het onderhoud van die voertuigen zou blijven verzorgen.
[benadeelde 3] B.V. (feit 5)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
[benadeelde 3] B.V. is een bedrijf dat roerende zaken voor andere bedrijven financiert. In oktober 2018 kwam ook bij dit bedrijf een online aanvraag binnen op naam van [aangever 1] van [bedrijf 2] , waarin [benadeelde 3] werd verzocht een serie iPhones voor het bedrijf te financieren. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn diverse documenten aan [benadeelde 3] verstrekt, waaronder een kopie van het paspoort van [aangever 1] (geboren op [1967] ), een uittreksel KVK en de jaarrekening van [bedrijf 2] . Een persoon die zich presenteerde als [aangever 1] had over deze aanvraag contact met (onder meer) [getuige 5] en [C] van [benadeelde 3] .
[benadeelde 3] is op grond van de door deze [aangever 1] verstrekte stukken overgegaan tot het sluiten van drie leaseovereenkomsten met [bedrijf 2] BV tot financiering van (achtereenvolgens) 100, 80 en 106 iPhones voor een totaalbedrag van € 383.997,66. Deze leaseovereenkomsten zijn ondertekend op naam van [aangever 1] , net als de machtiging doorlopende incasso. Nadat [benadeelde 3] het hiervoor genoemde totaalbedrag aan de leverancier van de telefoons had betaald, werden de telefoons door deze leverancier aan [bedrijf 2] geleverd. De leverancier van de telefoons was Centralpoint.
Vanaf januari 2019 kwam [bedrijf 2] de in de leaseovereenkomsten vastgelegde betalingsverplichtingen niet meer na; de te incasseren bedragen werden gestorneerd. Het bedrijf en de aanvrager waren vanaf dat moment onbereikbaar voor [benadeelde 3] .
De daadwerkelijke [aangever 1] (geboren op [1967] ) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de handtekeningen op de leaseovereenkomsten en de machtiging doorlopende incasso niet van hem zijn.
Betrokkenheid van de verdachte
Uit onderzoek blijkt dat het rekeningnummer van [bedrijf 2] op de machtiging doorlopende incasso aan [benadeelde 3] in werkelijkheid toebehoort aan (en op naam staat van) de verdachte. De bankpas die bij dit rekeningnummer hoort is na de aanhouding van de verdachte ook in zijn woning aangetroffen.
Op de geopende laptop in de woning van de verdachte stond – zoals al vaker in dit vonnis vermeld – de mailbox van [e-mail adres] .nl nog open. Tussen de verzonden e-mails stonden óók e-mails aan medewerkers van [benadeelde 3] . Verder blijkt uit de facturen van Centralpoint dat 186 van de 286 iPhone zijn geleverd op het adres waar de verdachte verbleef aan de [adres] in [woonplaats] .
De rechtbank wijst er tot slot op dat een medewerker van [benadeelde 3] bij de politie verklaarde dat er werd gewerkt aan een vierde leaseovereenkomst met [bedrijf 2] B.V., tot [benadeelde 3] erachter kwam dat één en ander niet klopte. De verdachte heeft hier vanuit de PI in telefoongesprekken met [A] over gesproken. Hij vroeg [A] bijvoorbeeld om [C] van [benadeelde 3] te bellen, te zeggen dat ze de secretaresse was van [aangever 1] en te vragen naar de contracten. Ook moest [A] een medewerker van Central Point vragen om te leveren op het hoofdkantoor. [A] zou alles daarna kunnen ophalen. Verder moest [A] inloggen op het account van [e-mail adres] .nl, omdat in de inbox een contract van [benadeelde 3] zou staan. Zoals eerder in dit vonnis vermeld, heeft de verdachte [A] vanuit de PI ook een brief gestuurd. Op die brief stond dat [A] het telefoonnummer [telefoonnummer] op haar telefoon moest instellen. Dit nummer stond ook vermeld onder de e-mails van [e-mail adres] .nl aan [benadeelde 3] .
Het oordeel van de rechtbank over feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bedrijf [benadeelde 3] heeft opgelicht. Uit de hiervoor omschreven (en overige) bewijsmiddelen blijkt zonder meer dat de verdachte zich (in e-mails) richting [benadeelde 3] heeft voorgedaan als [aangever 1] , directeur van een bonafide bedrijf genaamd [bedrijf 2] B.V. Hij heeft dus een valse naam en een valse hoedanigheid gebruikt om [benadeelde 3] te bewegen tot financiering van 286 iPhones.
Conclusie over de feiten 1 tot en met 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 tot en met 6 heeft gepleegd. Nu onder alle feiten primair ten laste is gelegd dat de verdachte deze feiten alleen heeft gepleegd, en het medeplegen subsidiair ten laste is gelegd, zal de rechtbank niet nader ingaan op de vraag of sprake is van medeplegen.
Partiële vrijspraak feit 6, eerste deel
De rechtbank heeft eerder in deze paragraaf al overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte identificerende gegevens van [aangever 1] uit 1971 heeft gebruikt richting de Rabobank. Onder het eerste deel van feit 6 is echter ook ten laste gelegd dat de verdachte dit heeft gedaan richting de bedrijven American Express, [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] . Uit het procesdossier blijkt echter niet dat de verdachte in de correspondentie met de hiervoor genoemde bedrijven de suggestie heeft gewekt dat zij te maken hadden met de [aangever 1] geboren op [1971] , in plaats van de [aangever 1] geboren op [1967] . De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit gedeelte van het onder feit 6 ten laste gelegde.