ECLI:NL:RBMNE:2025:5207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
11788348
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van haag op basis van kwalitatieve verplichting in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een kort geding aangespannen tegen gedaagde, met als doel de verwijdering van een haag die door gedaagde is geplaatst. Eiseres stelt dat de haag het uitzicht vanuit haar pand belemmert en dat dit in strijd is met een kwalitatieve verplichting die op gedaagde rust. Gedaagde betwist dit en stelt dat de haag op een plek is geplaatst waar de verplichting niet geldt en dat het uitzicht niet wordt belemmerd. De kantonrechter heeft op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan en de vordering van eiseres grotendeels toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de haag het uitzicht van eiseres belemmert en dit schade kan veroorzaken aan haar restaurant. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering in een bodemprocedure een redelijke kans van slagen heeft. Eiseres heeft haar vordering tot herstel van de rozentuin ingetrokken, waardoor alleen de vordering tot verwijdering van de haag resteert. De kantonrechter heeft bepaald dat gedaagde de haag moet verlagen tot een hoogte van 45 cm en een dwangsom van € 2.000,00 per dag moet betalen bij niet-naleving, tot een maximum van € 25.000,00. Gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.204,38.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11788348 \ UV EXPL 25-169 \ LHJ/63796
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D.P. van den Bergh,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. N. Lubach.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de betekende dagvaarding met 12 producties;
- de brief van [eiseres] van 18 september 2025 met aanvullende producties 13 t/m 17;
- de brief van [gedaagde] van 18 september 2025 met 10 producties;
- de pleitaantekeningen van [eiseres] ;
- de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 september 2025. Namens [eiseres] is verschenen [A] , aandeelhouder en directeur, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door [B] , collega, en bijgestaan door haar gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] wil met deze procedure – na vermindering van eis – bereiken dat [gedaagde] een door haar geplaatste haag verwijdert, op straffe van een dwangsom. Volgens [eiseres] wordt het uitzicht vanuit en op haar pand door de haag belemmerd, en dat zou in strijd zijn met een op [gedaagde] rustende kwalitatieve verplichting (een verplichting om iets te dulden of na te laten ten gunste van een andere persoon). [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens haar is de haag geplaatst op een plek waar de kwalitatieve verplichting niet voor geldt en wordt het uitzicht überhaupt niet belemmerd. Van schending van de kwalitatieve verplichting is volgens haar daarom geen sprake. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] grotendeels toewijzen en zal hieronder uitleggen waarom.

3.De beoordeling

Vermindering van eis

3.1.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering om de rozentuin in de oorspronkelijke staat te herstellen, op straffe van een dwangsom, ingetrokken. Hierdoor resteert slechts de vordering tot verwijdering van de door [gedaagde] geplaatste haag, op straffe van een dwangsom.
Er is sprake van een spoedeisend belang
3.2.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiseres] niet kan worden verlangd dat de uitkomst van een bodemprocedure wordt afgewacht.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een dergelijk spoedeisend belang bij de verwijderingsvordering van [eiseres] . [eiseres] wil voorkomen dat de belemmering van het uitzicht van en op haar pand voortduurt en dat het restaurant, dat zich in haar pand bevindt, daardoor (voortdurende) schade ondervindt vanwege verslechterde vindbaarheid. Naar het oordeel van de kantonrechter is de spoedeisend hiermee gegeven.
Toewijzing van de vordering in een bodemprocedure is aannemelijk
3.4.
De kantonrechter moet in dit kort geding beoordelen of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt hierbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.5.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter heeft de vordering tot verwijdering van de haag in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De kantonrechter is in dit kort geding namelijk van oordeel dat [gedaagde] door plaatsing van de haag in strijd met de op haar rustende kwalitatieve verplichting handelt. Toewijzing van de vordering is daarom in beginsel gerechtvaardigd. Dit zal hieronder worden uitgelegd.
De historie en huidige stand van zaken ten aanzien van de panden van partijen
3.6.
Het pand aan de [adres 1] (hierna: [adres 1] ), tezamen met het pand aan de [adres 2] (hierna: [adres 2] ) en het pand aan de [adres 3] (hierna: [adres 3] ), allen gelegen in [plaats] , vormden (volgens [eiseres] ) tot 1967 tezamen het kadastrale perceel nummer [nummer] . Dat perceel was in eigendom van de gemeente Loenen aan de Vecht.
3.7.
Perceel [nummer] is nadien meerdere malen kadastraal gesplitst, waardoor de Panden uiteindelijk op verschillende (nieuwe) kadastrale percelen zijn komen te liggen. Ook is er op enig moment een rozentuin gerealiseerd, die kadastraal is toebedeeld aan [adres 2] . Door de kadastrale splitsing hebben alle panden inmiddels verschillende eigenaren. [eiseres] is sinds 2006 eigenaar van [adres 3] , dat zij verhuurt aan [horecagelegenheid] . [gedaagde] is sinds 2021 eigenaar van [adres 2] , met bijbehorende rozentuin.
Situatieschets van de Panden [adres 1] , [adres 2] en [adres 3]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
3.8.
[gedaagde] heeft eind maart/begin april 2025 een haag op haar perceel geplaatst. Die haag was oorspronkelijk circa 1 meter 60 cm, maar is in juni 2025 met circa 30 cm verlaagd. Deze haag is de aanleiding voor deze procedure. Zie de afbeeldingen hieronder.
Afbeelding 1: situatie maart 2021 Afbeelding 2: de haag maart/april 2025
Afbeelding 3: de haag na bijsnoeien in juni 2025 (huidige toestand)
Er rust vanuit de leveringsakte een kwalitatieve verplichting op [gedaagde]
3.9.
[eiseres] voert aan dat [gedaagde] door het plaatsen van de haag in strijd handelt met een op haar rustende kwalitatieve verplichting. Bij de kadastrale splitsingen van het perceel [nummer] is er namelijk voor gezorgd dat in de leveringsakte van elk pand een kwalitatieve verplichting is opgenomen die – voor zover relevant – als volgt luidt:
“Koper verplicht zich tussen het onroerend goed en het resterende gedeelte van het perceel gemeente Loenen sectie [letter] nummer [nummer] nergens een afscheiding aan te brengen die het uitzicht vanuit laatstgenoemde perceel belemmert.”.
3.10.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat deze verplichting ook is opgenomen in de leveringsakte uit 2021 waarmee het [adres 2] destijds aan haar is geleverd. Niet ter discussie staat daarom dat de kwalitatieve verplichting ook op haar van toepassing is en dat zij zich daaraan moet houden.
De uitleg van een in de leveringsakte opgenomen kwalitatieve verplichting
3.11.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de kwalitatieve verplichting. Zo verschillen partijen allereerst over de plaats waar geen afscheiding mag worden geplaatst. Daarnaast verschillen partijen van mening over wat onder een belemmering van het uitzicht moet worden verstaan.
3.12.
Omdat tussen [eiseres] en [gedaagde] geen (obligatoire) overeenkomst is gesloten, komt het bij de uitleg van de hier voorliggende leveringsakte aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. [1]
3.13.
Gelet op dit criterium, legt de kantonrechter de in de leveringsakte opgenomen kwalitatieve verplichting in de context van de akte(s) waarin deze is opgenomen als volgt uit:
“Koper verplicht zich tussen het onroerend goed(bedoeld: [adres 2] , inclusief rozentuin)en het resterende gedeelte van het perceel gemeente Loenen sectie [letter] nummer [nummer](bedoeld: [adres 3] )nergens een afscheiding aan te brengen die het uitzicht vanuit laatstgenoemde perceel(bedoeld: [adres 3] )belemmert.”.
[gedaagde] mag nergens een afscheiding plaatsen waarmee uitzicht van [adres 3] wordt belemmerd
3.14.
De voorgaande uitleg leidt ertoe dat [gedaagde] nergens een afscheiding op haar perceel mag plaatsen waarmee het uitzicht van [adres 3] wordt belemmerd. [gedaagde] heeft betoogd dat zij alleen geen afscheiding mag plaatsen op de erfgrens, die direct voor [adres 3] ligt (zie de roze lijn op de foto hiernaast). Voor de stelling dat dat bedoeld is, zijn in de bewoordingen in de leveringsakte geen aanknopingspunten te vinden. Er staat in de akte namelijk dat ‘nergens’ een afscheiding mag worden aangebracht die het uitzicht belemmert. Deze uitleg wordt daarom niet gevolgd.
[gedaagde] belemmert met haar haag het uitzicht van [adres 3]
3.15.
De kantonrechter dient vervolgens de vraag te beantwoorden wat op grond van de leveringsakte onder een belemmering van het uitzicht (van [adres 3] ) moet worden verstaan. Ook hiervoor wordt
teruggegrepen op het in 3.11 genoemde criterium.
3.16.
De kantonrechter is van oordeel dat onder een belemmering van het uitzicht naar objectieve maatstaven moet worden verstaan
elkobject dat op enige wijze het uitzicht (van [adres 3] ) beperkt. Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet de door [gedaagde] geplaatste haag daar aan en handelt zij daardoor in strijd met de op haar rustende kwalitatieve verplichting. Op afbeelding 3 valt namelijk te zien dat door de haag het uitzicht op en van [adres 3] wordt beperkt. [gedaagde] heeft ook aangegeven dat de haag door haar juist is geplaatst met als doel om uitzicht te ontnemen en meer privacy te realiseren. Daarmee staat vast dat het uitzicht op en van [adres 3] wordt belemmerd.
3.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter in strijd handelt met de op haar rustende kwalitatieve verplichting en dat de vordering tot verwijdering van de door [gedaagde] geplaatste haag in beginsel toewijsbaar is. Gelet op de omstandigheden van het geval en wat met partijen op de mondelinge behandeling is besproken, wordt de vordering in zoverre slechts toegewezen dat de gehele haag moet worden verlaagd tot een hoogte van 45 cm (de hoogte van het rechterdeel van de haag zoals op afbeelding 3 is te zien). De gehele haag hoeft dus niet door [gedaagde] te worden verwijderd. De kantonrechter ziet hierbij ook aanleiding om de gevorderde dwangsom van € 2.000,00 per dag toe te wijzen, maar deze wel in redelijkheid te maximeren tot € 25.000,00. De kantonrechter ziet aanleiding om de termijn waarbinnen de haag moet zijn verlaagd te bepalen op zeven dagen na betekening.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.18.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,38
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.204,38
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.19.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de gehele haag te verlagen tot een hoogte van 45 cm;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.204,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025
LHJ/63796

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8689.