ECLI:NL:RBMNE:2025:5335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
11430038 LC EXPL 24-3135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake factuur advocatenkosten en transparantievereiste van kostenbeding in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 24 september 2025 een vonnis uitgesproken in een geschil over de betaling van advocatenkosten door gedaagde aan eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], vorderde betaling van een factuur voor juridische diensten in het kader van een echtscheidingsprocedure. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P. de Haan, betwistte de redelijkheid van de kosten en stelde dat het kostenbeding niet voldeed aan het transparantievereiste zoals vastgelegd in artikel 6:230m BW. De kantonrechter heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het kostenbeding niet transparant was, omdat eiser niet voldoende informatie had verstrekt over de totale kosten voorafgaand aan de overeenkomst. Dit leidde tot de conclusie dat het kostenbeding niet oneerlijk was, maar dat eiser wel een schending van de informatieplicht had begaan. De kantonrechter heeft de betalingsverplichting van gedaagde verminderd met 20% van het in rekening gebrachte honorarium, maar heeft de overige kosten volledig toegewezen. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.582,24 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11430038 \ LC EXPL 24-3135
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. [eiser] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P. de Haan,
toevoegingsnummer: [toevoegingsnummer] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser] ;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat vandaag de uitspraak is.

2.De verdere beoordeling door de kantonrechter

In conventie
2.1.
De kantonrechter neemt over en verwijst naar hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 9 juli 2025 (hierna: het tussenvonnis).
Standpunt van [eiser] ten aanzien van het transparantievereiste van het kostenbeding
2.2.
[eiser] meent dat het kostenbeding wel voldoet aan het transparantievereiste. Daarbij verwijst [eiser] naar artikel 6:230m onder e BW, laatste deel, waarin staat: ‘
Indien de totale kosten de totale kosten niet redelijkerwijze vooraf kunnen worden berekend, wordt de manier waarop de prijs moet worden berekend, medegedeeld.’ Volgens [eiser] waren de kosten in de echtsscheidingsprocedure niet redelijkerwijs te berekenen. Hij meent dat [gedaagde] voldoende is geïnformeerd over de wijze waarop de prijs wordt berekend. Hij heeft niet alleen het uurtarief, maar ook de wijze waarop de prijs wordt berekend en de werkzaamheden waarover wordt berekend in de opdrachtbevestiging vermeld. De tijd die hij heeft geschreven is niet onredelijk noch oneerlijk. Daar komt bij dat de bestede tijd – na het indienen van twee verzoekschriften / het afronden van de voorlopige voorzieningsprocedure –, 17 uren was. Er zou nog één zitting volgen in de echtscheidingsprocedure en daarmee zou de zaak eindigen. De aan de zaak bestede tijd is bovendien onder de grens gebleven die bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand hanteert voor een standaard echtscheidingsprocedure (13 punten = 26 uren in geval een procedure met één zitting en geen minderjarige kinderen).Verder is van belang dat hij [gedaagde] een voorschotnota van 10 uren heeft toegezonden en die is ook door [gedaagde] betaald. [gedaagde] zou in ieder geval hebben begrepen dat een voorschot een deel is van de te verwachte kosten en dat het niet alle kosten bevat, aldus [eiser] .
Kostenbeding is niet transparant
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het kostenbeding dat [eiser] in de opdrachtbevestiging heeft opgenomen, niet voldoet aan het transparantievereiste en wel om het volgende.
2.4.
De enkele vermelding in de opdrachtbevestiging van het uurtarief van € 175,00 exclusief btw en de algemene omschrijving van de werkzaamheden waarover kosten wordt berekend maken niet dat [eiser] [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in staat heeft gesteld om met de nodige voorzichtigheid haar beslissing te nemen en om de financiële consequenties in te schatten, die voor haar uit het beding voortvloeien. Ook de stelling van [eiser] dat hij voorafgaand redelijkerwijs niet een berekening kon geven wat de totale kosten voor de echtscheidingsprocedure zouden gaan worden, gaat niet op. De echtscheidingsprocedure van [gedaagde] kan kennelijk geschaard worden onder een standaard echtscheidingsprocedure. [eiser] heeft immers zelf verwezen naar het maximaal aantal uren (26 uren) dat de Raad voor de Rechtsbijstand rekent voor een standaard scheidingsprocedure en dat hij met zijn gedeclareerde uren onder dat maximum van de Raad voor de Rechtsbijstand zat. Uit de opdrachtbevestiging is verder ook niet op te maken, dat er sprake is van een complexe en/of ingewikkelde echtscheidingsprocedure. [eiser] had aldus op basis van het algemeen bekend aantal van 26 uren voor een standaard echtscheidingsprocedure [gedaagde] in ieder geval een indicatie kunnen geven van de totaal te verwachte kosten. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Ook de stelling van [eiser] dat [gedaagde] op basis van de voorschotnota had moeten begrijpen dat het voorschot een deel van de verwachte kosten was en dat het niet alle kosten bevatte, gaat niet op. Ten tijde van het versturen van de voorschotnota was de opdracht al door [gedaagde] aan [eiser] verstrekt. Het gaat er immers om wat [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst aan [gedaagde] heeft verteld, zodat het voor [gedaagde] mogelijk was om de totale kosten vooraf in te schatten. Dat kan [eiser] niet achteraf repareren door alsnog de eventuele benodigde gegevens te verstrekken. Het kostenbeding wordt dan ook niet transparant bevonden.
Het kostenbeding is niet oneerlijk
2.5.
Omdat het kostenbeding niet transparant wordt bevonden, moet worden beoordeeld of het beding ook oneerlijk is. Hoewel de richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) niet rechtstreeks van toepassing is, brengt een richtlijnconforme uitleg mee dat de kantonrechter een oneerlijk beding op grond van artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet vernietigen (zie het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:691). Artikel 6:233 onder a BW bepaalt dat een beding onredelijk bezwarend (oneerlijk) is wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (de consument). Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) heeft uitdrukkelijk geoordeeld dat een niet-transparant beding niet meteen een oneerlijk beding is, maar het gebrek aan transparantie wel meeweegt bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid.
2.6.
Ten eerste moet worden nagegaan of de consument het beding ook zou hebben aanvaard als er op eerlijke en billijke wijze over was onderhandeld. Daarnaast moet er sprake zijn van een aanzienlijke verstoring in het evenwicht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen, ten nadele van de consument. Ook zijn alle andere omstandigheden rond het sluiten van de overeenkomst relevant.
2.7.
De kantonrechter stelt voorop dat het in de praktijk ongebruikelijk is dat over een uurtarief van een advocaat wordt onderhandeld. In deze zaak is niet gesteld of gebleken dat dit in dit geval wel had gemoeten. Het door [eiser] gehanteerde uurtarief waar dus wel vooraf over is gesproken is ook marktconform. Op dit punt is er daarom in ieder geval geen sprake van een oneerlijke of onbillijke onderhandeling. Verder heeft [gedaagde] niet gesteld dat zij het kostenbeding van [eiser] niet had aanvaard als [eiser] wel had voldaan aan het transparantievereiste door meer informatie over de totaal te verwachten kosten te geven. Bijvoorbeeld doordat [gedaagde] niet meer dan een bepaald bedrag wilde uitgeven voor de werkzaamheden. [eiser] mocht er daarom redelijkerwijs van uitgaan dat [gedaagde] ook had ingestemd met het kostenbeding als er afzonderlijk over was onderhandeld.
2.8.
Van een aanzienlijke verstoring in het evenwicht ten nadele van [gedaagde] van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen is ook geen sprake. Daarbij weegt mee dat er geen wettelijke bepalingen zijn die uurtarieven voor advocaten voorschrijven en dat het kostenbeding [gedaagde] dus niet in een minder gunstige positie plaatst dan die welke voortvloeit uit het Nederlandse recht. Een opdrachtgever is namelijk in ieder geval een redelijk loon verschuldigd (artikel 7:405 lid 2 BW). Een advocaat moet volgens de voor de beroepsgroep geldende gedragsregels ook een redelijk loon in rekening brengen. Het is de kantonrechter niet gebleken dat het kostenbeding afwijkt van deze beginselen en, zoals hiervoor is overwogen, is het uurtarief ook marktconform.
2.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het beding, alles afwegende, niet oneerlijk acht.
Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is tot betaling van de openstaande facturen.
Ambtshalve toetsing (pre)contractuele informatieplichten
2.10.
Aan de hiervoor in overweging 2.4. vastgestelde schending van de informatieplicht (op de juiste wijze informatie geven over de totale kosten) moet de kantonrechter de gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.11.
De kantonrechter zal daarom op grond van de schending de overeenkomst met toepassing van de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten gedeeltelijk vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van [gedaagde] alleen ten aanzien van het in rekening gebrachte honorarium van € 3.642,10 wordt verminderd met 20%. De overige in rekening gebrachte kosten van derden (deurwaarderskosten / griffierecht en kosten uittreksel) zullen geheel worden toegewezen omdat dit forfaitaire dan wel vooraf te verifiëren kosten zijn.
Conclusie ten aanzien van de hoofdsom
2.12.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de hoofdsom van € 1.582,24. [gedaagde] moet dit bedrag aan [eiser] betalen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Het honorarium € 3.642,10 (= inclusief 21% btw / € 3.010,00 exclusief btw (zie productie 4 van [eiser] ))
De deurwaarderskosten € 110,41 (inclusief 21% btw / € 91,25 exclusief btw (zie productie 4 van [eiser] )
Kosten uittreksels € 53,15 (zie productie 4 van [eiser] )
Griffierecht € 320,00 (zie productie 3 van [eiser] )
--------------
Subtotaal € 4.125,66
Vermindering wegens sanctie
20% van € 3.642,10 € - 728,42
Verrekening voorschot inclusief btw € - 1.815,00
---------------
Totaal € 1.582,24
De buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 346,60. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gebleken dat in de aanmaning van 18 april 2024 (zie productie 5 van [eiser] ) aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Dit betekent dat [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 346,60 niet aan [eiser] hoeft te betalen.
De wettelijke rente
2.14.
[eiser] vordert de wettelijke rente tot 13 november 2024 van € 90,50. De gevorderde rente komt de kantonrechter onjuist berekend voor, omdat de wettelijke rente berekend is over de oorspronkelijke hoofdsom. De kantonrechter wijst de wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom van € 1.582,24 vanaf 2 mei 2024 tot de dag van volledige betaling toe.
De proceskosten
2.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, zal de kantonrechter het salaris gemachtigde relateren aan het toegewezen bedrag. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
510,00
(2,5 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
996,72
In reconventie
2.16.
De kantonrechter heeft in haar tussenvonnis onder r.o.v. 4.11. tot en met 4.13. al beslist op de vorderingen in reconventie. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn afgewezen. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 510,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.582,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, vanaf 2 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 996,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1. en 3.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
3.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.
HHt/37278